In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. M. Shaaban, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bouter. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin haar recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) werd herzien en een bedrag van € 60.999,12 aan te veel verleende bijstand werd teruggevorderd. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 56.080,58. Eiseres stelde dat zij ten onrechte niet was gehoord in bezwaar, wat volgens haar in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiseres niet in persoon was gehoord, zij voldoende gelegenheid had gehad om haar belangen te verdedigen, waardoor zij niet benadeeld was.
De rechtbank onderzocht de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstandsuitkering en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de intrekking van de bijstand over verschillende maanden, omdat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting. De rechtbank oordeelde dat de stelling van eiseres dat zij geen eigenaar was van de motorvoertuigen en slechts als tussenpersoon had gehandeld, niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op dringende redenen om van terugvordering af te zien, omdat de gestelde impact op haar levensvreugde niet als zodanig werd erkend.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.