2.11.Wat de op 3 juli 2019 en op 6 november 2019 overgelegde producties betreft overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagde] heeft een grote hoeveelheid bankafschriften en andere producties overgelegd, maar zij heeft deze producties slechts ten dele en bovendien slechts summier toegelicht.
De rechtbank rekent het niet tot haar taak zelfstandig (zonder noemenswaardige toelichting) in de overgelegde producties op zoek te gaan naar mogelijke aanknopingspunten die het verweer van [gedaagde] zouden kunnen ondersteunen. Van de rechtbank kan niet worden verwacht dat zij de omvangrijke hoeveelheid producties napluist. Volgens vaste rechtspraak moet op zodanige wijze een beroep worden gedaan op producties dat het voor de rechtbank duidelijk is welke stellingen ter beoordeling worden voorgelegd en dat het voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich kan verweren (vgl. Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404). Vastgesteld moet worden dat in dit geval niet aan de eisen van een behoorlijke rechtspleging is voldaan. Tijdlijn aan- en afwezigheid [gedaagde] op Sint Maarten
[gedaagde] heeft naast een tijdlijn een aantal ticketboekingen en betalingsbewijzen overgelegd die de aan- en afwezigheid van [gedaagde] op Sint Maarten zouden moeten onderbouwen. Geoordeeld wordt dat deze onderbouwing onvoldoende is. Zo legt [gedaagde] voor 2014 een drietal ticketboekingen en/of betalingsbewijzen over, terwijl door haar een zevental perioden wordt opgegeven gedurende welke zij op Sint Maarten aanwezig zou zijn geweest en een achttal perioden gedurende welke zij afwezig zou zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de jaren 2015 (twee betalingsbewijzen tegenover zeven aan- en acht afwezigheidsperioden), 2016 (zeven ticketboekingen en/of betalingsbewijzen tegenover zes aan- en zes afwezigheidsperioden) en 2017 (twee ticketboekingen en/of betalingsbewijzen tegenover vier aan- en vier afwezigheidsperioden). Zo de tijdlijn correct zou zijn, dan vormt dit eerder een bewijs van de stelling van [eiseres 1] dat juist tijdens perioden dat [gedaagde] op Sint Maarten verbleef er veel pinopnames van de bankrekening van [eiseres 1] en overboekingen naar de bankrekening van [gedaagde] plaatsvonden, en in perioden dat [gedaagde] niet op Sint Maarten aanwezig was geen (zie productie 24 van [eiseres 1] ) dan wel nagenoeg geen pinopnames van de bankrekening van [eiseres 1] plaatsvonden.
Met de producties 51, 52 en 53 heeft [gedaagde] geen tegenbewijs geleverd. De producties 54 tot en met 60 missen een (duidelijke) toelichting en kunnen evenmin als tegenbewijs dienen.
Constructie ABN-Rabo-WIB
Volgens [gedaagde] kwam het geregeld voor dat [eiseres 1] zijn bankpas(sen) kwijt was. In perioden dat hij zijn ABN bankpas kwijt was, werd geld van zijn ABN rekening overgeboekt naar de Rabo rekening van [gedaagde] en vervolgens doorgeboekt naar de WIB rekening van [eiseres 1] . Ter onderbouwing heeft [gedaagde] als productie 63 een aantal afschriften ‘details bijschrijving Rabo bankieren’ overgelegd. Wat opvalt is dat van de overgeboekte bedragen steeds een lager dan wel geen bedrag werd doorgestort naar de WIB rekening:
15 september 2014 € 5.000,- van ABN -> € 4.500,- naar WIB
22 september 2014 € 3.500,- van ABN -> € 3.000,- naar WIB
2 oktober 2014 € 3.600,- van ABN
23 december 2016 € 750,- van ABN -> € 650,- naar WIB
23 december 2016 € 750,- van ABN
23 december 2016 € 750,- van ABN
27 december 2016 € 750,- van ABN -> € 1.500,- naar WIB
27 december 2016 € 750,- van ABN
27 december 2016 € 500,- van ABN
Nu een toelichting op de diverse overboekingen ontbreekt en [gedaagde] op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat de overboekingen altijd de goedkeuring van [eiseres 1] hadden en zij evenmin inzichtelijk heeft gemaakt waarom sommige overboekingen niet dan wel door lagere bedragen zijn doorgestort, wordt geoordeeld dat [gedaagde] hiermee niet het bedoelde tegenbewijs heeft geleverd.
Specificatielijsten contante betalingen
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar verweer dat zij ten behoeve van [eiseres 1] contante betalingen heeft verricht de producties 64 tot en met 67 in het geding gebracht. Nu deze producties een duidelijke toelichting missen en het niet de taak van de rechtbank is om uit de producties te destilleren welke feiten het verweer van [gedaagde] zouden kunnen ondersteunen, wordt geoordeeld dat [gedaagde] door deze producties geen tegenbewijs heeft geleverd. Waar [gedaagde] stelt dat de meeste contante betalingen zien op betaling van het personeel, had het op haar weg gelegen aan te tonen dat niet alleen de tuinman maar ook het andere personeel door haar contant werd betaald. De al dan niet handgeschreven bonnen vormen geen bewijs van contante betalingen ten behoeve van [eiseres 1] .
Betalingsbewijzen door c.q. namens [gedaagde] voorgeschoten bedragen
Hetgeen hiervoor met betrekking tot de producties 64 tot en met 67 is overwogen geldt ook voor productie 68. [gedaagde] heeft met deze productie niet inzichtelijk gemaakt welke concrete bedragen door haar ten behoeve van [eiseres 1] zouden zijn voorgeschoten noch dat de naar haar rekening overgemaakte bedragen als compensatie zouden dienen.
Betwisting authenticiteit van de door [eiseres 1] in het geding gebrachte WIB mutatieoverzichten
Eerst bij akte van 3 juli 2019 heeft [gedaagde] betwist dat de WIB overzichten authentiek zouden zijn, de print-outs zouden een geheel andere lay-out hebben dan de reguliere bankafschriften. De rechtbank is echter van oordeel dat [eiseres 1] bij antwoordakte d.d. 11 september 2019 een voldoende plausibele verklaring heeft gegeven voor de lay-out van de per e-mail ontvangen mutatieoverzichten, zodat de authenticiteit van de WIB overzichten wordt aangenomen.
Producties 70 tot en met 72
[gedaagde] heeft deze producties in het geding gebracht om te onderbouwen dat diverse geldopnamen/betalingen niet aan haar gelinkt kunnen worden in verband met aanwezigheid (de rechtbank begrijpt dat zij bedoelt aan te tonen dat zij tijdens de in die producties vermelde pintransacties niet op Sint Maarten aanwezig was). Zoals reeds onder het kopje ‘Tijdlijn aan- en afwezigheid [gedaagde] op Sint Maarten’ is overwogen heeft [gedaagde] de aan- en afwezigheid op Sint Maarten onvoldoende onderbouwd. Overigens blijkt uit de afschriften van de RBC Royal Bank niet waar de geldopnamen hebben plaatsgevonden, zodat ook al zou komen vast te staan dat [gedaagde] niet op Sint Maarten aanwezig was, niet is uitgesloten dat zij de geldopnamen (in bijvoorbeeld Nederland) heeft gedaan. Hierbij verwijst de rechtbank naar hetgeen zij al bij tussenvonnis ten aanzien van in Nederland verrichte uitgaven en contante opnames en overboekingen als vaststaand heeft aangenomen.
De producties 70 tot en met 72 leveren dus evenmin tegenbewijs.
Producties 73 tot en met 85
Ook ten aanzien van deze producties geldt dat nu deze producties een (duidelijke) toelichting missen en van de rechtbank niet verwacht mag worden dat zij zelfstandig de producties napluist op zoek naar aanknopingspunten die het verweer van [gedaagde] ondersteunen, wordt geoordeeld dat [gedaagde] met deze producties geen tegenbewijs heeft geleverd.
Producties 86 tot en met 93
Tijdens de regiezitting van 23 oktober 2019 is, gelet op de majeure vordering, [gedaagde] alsnog een korte termijn gegund om haar bankafschriften in het geding te brengen. Naast bankafschriften over de jaren 2014 tot en met (september) 2017 heeft [gedaagde] overzichten overgelegd waaruit zou moeten blijken welke bedragen onder meer zien op rental/huur, verrekeningen, aanvullingen WIB, vergoedingen tickets en zorgkosten.
Vooropgesteld wordt dat de overzichten en de summiere toelichting nauwelijks te volgen zijn. Zo is het de rechtbank niet duidelijk wat [gedaagde] met een toelichting als
“voor wat betreft de aanvulling van de WIB-accounts lijkt giraal een plus van € 4.600,- veel te groot is om als het ware indertijd over het hoofd gezien te zijn. Ook is het totaal van de stortingen/opnamen € 190 negatief, terwijl [gedaagde] er de gewoonte van maakte om haar overtollige geld in Nederland af te storten op haar -955 rekening”wil aantonen.
[gedaagde] heeft op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt dat de overboekingen/stortingen zien op ten behoeve van [eiseres 1] voorgeschoten bedragen. Wat de bedragen ter zake van rental/huur betreft, bij tussenvonnis is reeds overwogen dat, ook al zouden de overeenkomst d.d. 30 maart 2014 en de aanvullende overeenkomst d.d. 3 oktober 2019 authentiek zijn, daardoor slechts een klein deel van het totaal aan pinopnames en overboekingen wordt verklaard.
De toelichting dat grote contante stortingen gerepatrieerd Surinaams geld en cateringinkomsten betreffen is onvoldoende onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is met al de hierboven besproken producties het aan [gedaagde] opgedragen tegenbewijs niet geleverd.