ECLI:NL:RBROT:2019:10616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
29 januari 2020
Zaaknummer
10/557961/HA ZA 18-848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toe-eigening van gelden door verzorgster van erflater

In deze zaak vorderen de erfgenamen van erflater, die meer dan € 281.000,- van zijn bankrekeningen missen, schadevergoeding van de verzorgster en vriendin van de erflater. De vordering is primair gebaseerd op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) en subsidiair op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 lid 1 BW van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen). De gedaagde beroept zich op een overeenkomst en stelt dat zij toestemming had van de erflater voor de uitgaven. In een tussenvonnis van 17 april 2019 is voorshands bewezen geacht dat de gedaagde zich gelden van de erflater onrechtmatig heeft toegeëigend. De gedaagde heeft echter het aan haar opgedragen tegenbewijs niet geleverd. De rechtbank oordeelt dat de getuigenverklaringen van de gedaagde onvoldoende zijn om het bewijsvermoeden te ontzenuwen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de gedaagde zich onrechtmatig een bedrag van meer dan € 281.000,- heeft toegeëigend en veroordeelt haar tot betaling van dit bedrag aan de eiseres, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer/rolnummer: C/10/557961/HA ZA 18-848
Vonnis van 24 december 2019
in de zaak van
[eiseres 1] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. H.F.C. Hoogendoorn, Amsterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. T. Şen, Rotterdam.
Eiseres in conventie blijft hierna aangeduid als ‘ [eiseres 1] ’ en gedaagde in conventie blijft hierna aangeduid als ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 april 2019 en de daarin genoemde processtukken;
  • de brief namens [gedaagde] van 14 mei 2019;
  • de brief namens [eiseres 1] van 22 mei 2019;
  • het e-mailbericht van de griffier van 7 juni 2019 aan partijen;
  • de akte uitlaten van de zijde van [gedaagde] van 19 juni 2019;
  • de akte in het geding brengen van producties van de zijde van [gedaagde] van 3 juli 2019;
  • de antwoordakte van de zijde van [eiseres 1] van 11 september 2019;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 23 oktober 2019;
  • het proces-verbaal van de op 23 oktober 2019 gehouden regiezitting;
  • de akte in het geding brengen van producties van de zijde van [gedaagde] van 6 november 2019;
  • de brief namens [eiseres 1] van 7 november 2019;
  • de e-mailberichten van de zijde van partijen van 8 november 2019;
  • het e-mailbericht van de griffier van 19 november 2019 aan partijen;
  • de e-mailberichten van de zijde van partijen van 20 november 2019;
  • het bij B7-formulier ingediend verzoek om schriftelijk pleidooi van de zijde van [gedaagde] van 20 november 2019;
  • de bij e-mailbericht van de zijde van [eiseres 1] van 20 november 2019 gegeven reactie op het verzoek pleidooi;
  • de antwoordakte van de zijde van [eiseres 1] van 20 november 2019;
  • de rolbeslissing van 27 november 2019;
  • de overgelegde producties.
1.2.
Het proces-verbaal van de regiezitting is, met instemming van partijen, buiten aanwezigheid van partijen opgesteld.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald. De datum daarvan is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

In conventie
2.1.
Bij voornoemd tussenvonnis van 17 april 2019 is [gedaagde] toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte onrechtmatige toe-eigening door [gedaagde] van gelden van [eiseres 1] .
2.2.
[gedaagde] heeft ter voldoening aan die bewijsopdracht bij akte van 3 juli 2019 producties 51 tot en met 85 in het geding gebracht. Daarnaast heeft zij haar broer [naam 1] , haar zoon [naam 2] en haar vriendin/ex-schoonzus [naam 3] als getuigen laten horen. Vervolgens is [gedaagde] nog in de gelegenheid gesteld haar bankafschriften over te leggen.
Bewijswaardering
2.3.
Voor het slagen van tegenbewijs is voldoende dat het door de andere partij geleverde bewijs wordt ontzenuwd. Beoordeeld dient dus te worden of het voorlopig bewijsoordeel dat [gedaagde] zich gelden van [eiseres 1] onrechtmatig heeft toegeëigend door het geleverde tegenbewijs (in voldoende mate) is ontzenuwd.
2.4.
De rechtbank zal eerst de inhoud van de verschillende getuigenverklaringen weergeven, telkens voor zover voor de beoordeling relevant, alvorens tot een waardering van het tegenbewijs te komen.
2.5.
De heer [naam 1] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
Op de vragen van de rc antwoord ik als volgt:
Ik ben een broer van gedaagde [gedaagde] . Ik vertel u dat ik lijd aan de ziekte van Parkinson en ik verzoek u daar tijdens het verhoor rekening mee te houden. Ik heb om die reden ook mijn zoon [naam 4] meegebracht, die zo nodig als een soort van tolk kan fungeren. (…)
Ik weet niet meer of het meer dan één keer is geweest, maar in ieder geval één keer zijn [naam 5] en mijn zus [gedaagde] in Suriname geweest bij mijn broer die daar woont. Ik was er toen ook. Ik weet dat tijdens dat verblijf [naam 5] en [gedaagde] regelmatig samen geld zijn gaan halen. (…)
U vraagt mij wat voor relatie [naam 5] en [gedaagde] hadden. Ze waren goed bevriend met elkaar. Er was geen sprake van een liefdes- of seksuele relatie. (…)
U vraagt mij of ik weet hoe [naam 5] omging met geld. Ik vind dat hij heel onverstandig omging met geld. Als er een bankbiljet wegwaaide, raapte hij het niet op, hij kon het niet meer oprapen. Hij kocht schilderijen aan de lopende band. Hij wilde ook een scootmobiel kopen, maar ik meen dat het de winkel was die dat een te groot risico vond ( [naam 5] zou ermee het zwembad in kunnen rijden), zodat dat niet is doorgegaan. (…)
Ik weet niet of [gedaagde] iets mocht doen met het geld of de bankrekeningen van [naam 5] . (…)
Op de vragen van mr. Şen antwoord ik als volgt:
U vraagt mij wat voor indruk ik had van de persoon van professor [eiseres 1] , meer concreet: was hij werkgever of patiënt naar mijn zus toe. Hij was volgens mij allebei naar mijn zus toe.(…)
U vraagt mij of ik weet hoe lang professor [eiseres 1] steeds in Suriname is geweest. Ik weet niet meer hoe vaak hij daar geweest is. Ik schat dat hij er gemiddeld steeds twee weken is geweest.
U vraagt mij wat ik kan zeggen over de klusjesman, de tuinman, de huishoudster en de verpleging. Ik weet dat [gedaagde] die mensen contant betaalde, behalve de huishoudster [naam 6] . Ik weet niet of professor [eiseres 1] dat betalen aanstuurde.(…)
Ik weet niet of professor [eiseres 1] zijn financiën administreerde. Ik weet niet waarom de ene contant werd betaald en de andere niet.
U vraagt mij wat ik weet van het pinnen van geld. [naam 5] en ik zijn een keer in Suriname naar een bank gegaan. [naam 5] wilde daar pinnen, maar dat lukte niet omdat zijn pasje werd opgeslokt.
Ik weet niet hoe het ging met het betalen van boodschappen, uitjes en uiteten gaan. Ik weet wel dat [gedaagde] reisjes uit eigen zak betaalde.
U vraagt mij of ik weet of [gedaagde] zonder professor [eiseres 1] erbij te betrekken hem betreffende betalingen deed. Dat weet ik niet. Ik weet ook niet of [gedaagde] en professor [eiseres 1] met elkaar overlegden over financiën. Ik geloof niets van de beschuldiging dat [gedaagde] zich onrechtmatig geld van professor [eiseres 1] heeft toegeëigend. (…)
2.6.
De heer [naam 2] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
Op vragen van de rc antwoord ik als volgt:
[naam 5] en mijn moeder hadden een zakelijke relatie. Mijn moeder zorgde voor de verhuur van de villa op Sint Maarten. Verder hielp mijn moeder [naam 5] . Hij viel nogal vaak. Zij kookte ook voor hem. (…)
Ik weet dat mijn moeder van [naam 5] een vergoeding kreeg vanwege het werk dat zij deed in het kader van de verhuur. [naam 5] heeft mij dat zelf verteld. Ik weet niet om wat soort bedragen dat ging.
Een aantal malen ben ik met [naam 5] naar een bank gegaan op Sint Maarten om daar geld te pinnen. Ik bleef dan in de auto, terwijl [naam 5] zelf pinde. Het is ook een keer voorgekomen dat zijn bankpas werd opgeslokt. [naam 5] is toen de bank ingegaan en heeft daar toen toch geld kunnen opnemen. Ik weet niet of mijn moeder ook met [naam 5] meeging om te pinnen. Ik weet evenmin of mijn moeder [naam 5] bankpas kon gebruiken.
[naam 5] had wel de neiging om het geld te laten rollen. Ik kan daarvan de volgende voorbeelden geven. Toen ik er was, zag [naam 5] een boot van USD 6.000,00 liggen die hij persé wilde kopen. Ik heb hem daarvan weerhouden, omdat zo’n boot naar mijn idee voor [naam 5] helemaal geen nut had. Wel zijn we samen naar een winkel gegaan om een versterker voor de slaapkamer van [naam 5] aan te schaffen. Ik meen dat dat apparaat rond de USD 300 à 400 kostte. Verder wilde [naam 5] mij voor mijn hulp belonen met dure etentjes, maar dat heb ik afgehouden. We zijn wel ergens gaan eten, maar ik heb het toen zelf betaald. Dat speelde tijdens ieder van mijn verblijven op Sint Maarten een keer. Het was bedoeld als een bedankje en ten afscheid.
Ik weet dat er diverse mensen voor [naam 5] werkten (…) Ik weet niet hoe de betaling van die mensen verliep. Wel is het zo dat ik één keer, mijn moeder en [naam 5] zaten toen in de woonkamer, op verzoek van mijn moeder een bedrag heb voorgeschoten dat aan iemand moest worden betaald voor wat die persoon voor [naam 5] had gedaan.
Op vragen van mr. Şen antwoord ik als volgt:
Ik heb nooit gemerkt dat er tussen [naam 5] en mijn moeder onenigheid was over financiën. (...)
U vraagt mij om de relatie tussen [naam 5] en mijn moeder te preciseren. [naam 5] was in ieder geval werkgever van mijn moeder. Verder had hij veel zorg nodig en die kreeg hij ook van mijn moeder. [naam 5] viel vaak, een aantal keren per uur zelfs, en dan moest hij overeind geholpen worden. Mijn moeder kookte ook voor hem.(…)
2.7.
Mevrouw [naam 3] heeft als getuige onder meer het volgende verklaard:
Op vragen van de rc antwoord ik als volgt:
[gedaagde] en ik zijn al vanaf mijn 18e levensjaar vriendinnen van elkaar. Ook ben ik een tijd getrouwd geweest met de broer [naam 7] van [gedaagde] . We zijn dus ook ex-schoonzussen van elkaar. (…)
Ik ben in 2014, 2015 en 2016 op Sint Maarten geweest. In 2014 en 2016 was mijn man daar bij. Er werd dan verbleven in het huis van [naam 5] .
[naam 5] en [gedaagde] waren heel goed bevriend met elkaar. Er was geen sprake van een liefdesrelatie. [naam 5] zei overigens wel eens tegen anderen dat [gedaagde] zijn vrouw was, maar dat klopte niet. Ik weet niet waarom hij dat zei. (…)
Het was volgens mij in 2012 dat [naam 5] bij mij aan de keukentafel aan [gedaagde] vroeg of ze wilde komen werken op Sint Maarten in verband met de verhuur van de appartementen. [gedaagde] wilde daarover nadenken, maar uiteindelijk is ze in 2013 nadat het congres in Suriname achter de rug was eerst naar Nederland en daarna naar Sint Maarten gegaan. [gedaagde] was niet het hele jaar op Sint Maarten. Ze was er twee à drie maanden, dan ging ze voor een paar weken naar huis in Nederland en dan kwam ze weer voor twee à drie maanden naar Sint Maarten. Aanvankelijk was ze daar in verband met de verhuur van de appartementen. Die heeft ze helemaal ingericht en verhuurklaar gemaakt. Later is ze vooral bezig geweest met de zorg voor [naam 5] en ik heb zelfs gedurende een aantal dagen dat [gedaagde] in Nederland was de gehele zorg voor [naam 5] gedaan. U vraagt mij wat die zorg zoal inhield. Dat was koken, het wassen/baden van [naam 5] , het slapen op dezelfde kamer als [naam 5] omdat als hij ’s nachts naar de wc ging hij daarbij geholpen moest worden. Ook hield het in het gezelschap houden van [naam 5] .
Hoe het qua financiën tussen [naam 5] en [gedaagde] ging op Sint Maarten weet ik niet. Ik weet wel, dat heb ik van [gedaagde] vernomen, dat [naam 5] een contract zou maken vanwege het werk dat [gedaagde] deed in verband met de verhuur van de appartementen. Zij zou daarvoor een percentage ontvangen. Ik weet niet of [naam 5] [gedaagde] daarvoor daadwerkelijk heeft betaald.
Als het ging om de zorg die [gedaagde] aan [naam 5] verleende, is er wel gesproken of [naam 5] daarvoor een vergoeding zou betalen. Ik weet niet of dat daadwerkelijk is gebeurd. Ook is meerdere malen door [naam 5] gezegd dat [gedaagde] in het huis op Sint Maarten mocht blijven wonen zodra hij er niet meer zou zijn. Hij zei daarbij wel dat het huis van zijn kinderen zou blijven. Ik heb hem toen gezegd dat hij dat dan wel in orde moest maken, maar ik weet niet of hij dat heeft gedaan.
[naam 5] kon gemakkelijk geld voor zichzelf uitgeven en minder makkelijk voor anderen. Dat is althans mijn waarneming. Wel vond hij het leuk om je mee uit eten te nemen. Ook weet ik dat hij bij de afsluiting van het congres in Suriname aan [gedaagde] een door een Surinaamse kunstenaar gemaakt beeld heeft gegeven. (…)
[gedaagde] kon gebruik maken van bankpasjes van [naam 5] . Als ze dat deed, dan was dat in overleg met hem. Hij vroeg namelijk altijd om hulp. Ik heb hem ook een aantal keren geholpen met pinnen van geld. Dan toetste hij wel zelf de pincode in. Ik meen dat [gedaagde] zelf de pincodes van [naam 5] kon intoetsen, dat heb ik van [gedaagde] gehoord.
Na het congres in Suriname, toen [gedaagde] al naar Nederland was, heb ik [naam 5] geholpen bij de betaling van een schilderij dat hij daar van een Surinaamse schilder had gekocht. Dat ging om een substantieel bedrag, ruim USD 6.000,00.(…)
In diezelfde periode heeft [naam 5] in Suriname ook een beeld voor zichzelf gekocht dat in het huis op Sint Maarten is geplaatst. Een tijd later is die kunstenaar op kosten van [naam 5] nog naar Sint Maarten gekomen.
Op vragen van mr. Şen antwoord ik als volgt:
U vraagt mij wat ik weet over wat [gedaagde] kreeg in verband met de verhuur van de appartementen. Ik weet daarvan dat als die verhuurd werden, [gedaagde] daarvan een percentage kreeg en de rest ging naar [naam 5] . (…)
Ik heb nooit meegemaakt dat er tussen professor Levendag en [gedaagde] onenigheid was over financiën. Ik heb ook nooit gemerkt dat [gedaagde] zich onrechtmatig geld van [naam 5] toe- eigende. Ik kan me daar ook helemaal niets bij voorstellen, omdat ik haar ken als zeer betrouwbaar en eigenlijk te lief voor deze wereld. (…)
Op vragen van mr. De Wild antwoord ik als volgt:
U vraagt mij naar de rol van [naam 6] , de huishoudster. Aanvankelijk woonde die op het terrein en deed ze zo’n beetje alles in de huishouding, behalve koken, Voordat het zogenoemde gele huis werd gestript, moest [naam 6] dat van [naam 5] verlaten. Ze is toen een tijdje weggeweest en toen ze weer terug kwam, deed ze kleine huishoudelijke dingen, zoals bijvoorbeeld de was.
De verpleging was er met name voor de nachten en zorgde voor de nachtzorg. (…)
2.8.
Naast het laten horen van getuigen heeft [gedaagde] ter voldoening aan de bewijsopdracht bij akten van 3 juli 2019 en 6 november 2019 producties in het geding gebracht. De bij akte van 3 juli 2019 overgelegde producties 51 tot en met 85 zullen hierna bij de bewijswaardering worden besproken. Van de bij akte van 6 november 2019 overgelegde producties 86 tot en met 97 worden – zoals reeds bij e-mailbericht van 19 november 2019 door de griffier aan partijen bericht – de producties 94 tot en met 97 buiten beschouwing gelaten. De rechtbank heeft van de akte van 6 november 2019 alleen die onderdelen geaccepteerd die zien op de bankafschriften van [gedaagde] ( [bankrekeningnummer] ) en een toelichting op die bankafschriften. Ook deze producties zullen hierna bij de bewijswaardering worden besproken. Opgemerkt wordt nog dat de nadere akte van 6 november 2019 uitsluitend bedoeld was om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen haar bankafschriften over te leggen en niet om het debat te heropenen of nogmaals te voeren. Om dezelfde reden is het verzoek van [gedaagde] om schriftelijk pleidooi afgewezen. Niet alleen zou toewijzing van dat verzoek leiden tot een onredelijke vertraging van de procedure, maar [gedaagde] heeft in voldoende mate haar standpunt kunnen uiteenzetten en heeft voldoende de gelegenheid gekregen tot het geven van een uitvoerige toelichting.
2.9.
Zoals hierna zal worden toegelicht is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] er niet in is geslaagd om het ten gunste van [eiseres 1] aangenomen bewijsvermoeden (in voldoende mate) te ontzenuwen. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
De drie zijdens [gedaagde] voorgebrachte getuigen hebben over het bewijsthema slechts in algemene bewoordingen verklaard.
Alle getuigen verklaren dat er geen sprake was van een liefdesrelatie tussen [eiseres 1] en [gedaagde] , ze waren goed bevriend en hadden volgens broer [gedaagde] en [naam 2] een zakelijke relatie. Volgens [naam 2] en [naam 3] hadden [eiseres 1] en [gedaagde] afgesproken dat [gedaagde] een vergoeding zou ontvangen voor haar verhuurwerkzaamheden, maar over de hoogte van de vergoeding en of [eiseres 1] [gedaagde] betaalde, konden beiden niet verklaren. [naam 3] heeft met betrekking tot de verzorging van [eiseres 1] door [gedaagde] verklaard dat er wel over gesproken is of [eiseres 1] daarvoor een vergoeding zou betalen, maar heeft tevens verklaard niet te weten of dat daadwerkelijk is gebeurd.
Alle getuigen verklaren dat [eiseres 1] gemakkelijk geld uitgaf, zo verklaart broer [naam 1] :
Ik vind dat hij heel onverstandig omging met geld. Hij kocht schilderijen aan de lopende band,en [naam 2] :
[naam 5] had wel de neiging om het geld te laten rollen,maar concrete data en bedragen worden niet genoemd.
Met betrekking tot de betalingen van het personeel op Sint Maarten verklaart broer [naam 1] dat zijn zus het personeel (met uitzondering van de huishoudster) contant betaalde, maar hij weet niet of [eiseres 1] op de (contante) betalingen aanstuurde. [naam 2] verklaart niet te weten hoe de betaling van het personeel verliep, alleen dat hijzelf op verzoek van [gedaagde] een keer een bedrag voor een betaling van personeel heeft voorgeschoten.
Ten aanzien van geldopnamen verklaren broer [gedaagde] en [naam 2] dat zij wel eens met [eiseres 1] zijn meegegaan naar de bank, maar (precieze) data worden niet genoemd. Over het gebruik van de bankpas van [eiseres 1] verklaren de getuigen verschillend, zo verklaart [naam 2] niet te weten of [gedaagde] gebruik kon maken van de bankpas van [eiseres 1] en broer [gedaagde] dat hij niet weet of [gedaagde] iets mocht doen met het geld of de bankrekeningen van [eiseres 1] , terwijl [naam 3] verklaart:
[gedaagde] kon gebruik maken van bankpasjes van [naam 5] . Als ze dat deed, dan was dat in overleg met hem….Ik meen dat [gedaagde] zelf de pincodes van [naam 5] kon intoetsen, dat heb ik van [gedaagde] gehoord.Deze verklaring kan evenmin tegenbewijs opleveren, aangezien [naam 3] dit niet uit eigen wetenschap verklaart.
De getuigen verklaren tot slot in eigen bewoordingen dat zij niet geloven dat [gedaagde] zich onrechtmatig gelden van [eiseres 1] heeft toegeëigend.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaringen te weinig aanknopingspunten bieden voor het tegenbewijs, ze zijn niet eensluidend en bevatten geen relevante aspecten die kunnen bijdragen aan het te leveren tegenbewijs.
2.11.
Wat de op 3 juli 2019 en op 6 november 2019 overgelegde producties betreft overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagde] heeft een grote hoeveelheid bankafschriften en andere producties overgelegd, maar zij heeft deze producties slechts ten dele en bovendien slechts summier toegelicht.
De rechtbank rekent het niet tot haar taak zelfstandig (zonder noemenswaardige toelichting) in de overgelegde producties op zoek te gaan naar mogelijke aanknopingspunten die het verweer van [gedaagde] zouden kunnen ondersteunen. Van de rechtbank kan niet worden verwacht dat zij de omvangrijke hoeveelheid producties napluist. Volgens vaste rechtspraak moet op zodanige wijze een beroep worden gedaan op producties dat het voor de rechtbank duidelijk is welke stellingen ter beoordeling worden voorgelegd en dat het voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich kan verweren (vgl. Hoge Raad 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404). Vastgesteld moet worden dat in dit geval niet aan de eisen van een behoorlijke rechtspleging is voldaan.
Tijdlijn aan- en afwezigheid [gedaagde] op Sint Maarten
[gedaagde] heeft naast een tijdlijn een aantal ticketboekingen en betalingsbewijzen overgelegd die de aan- en afwezigheid van [gedaagde] op Sint Maarten zouden moeten onderbouwen. Geoordeeld wordt dat deze onderbouwing onvoldoende is. Zo legt [gedaagde] voor 2014 een drietal ticketboekingen en/of betalingsbewijzen over, terwijl door haar een zevental perioden wordt opgegeven gedurende welke zij op Sint Maarten aanwezig zou zijn geweest en een achttal perioden gedurende welke zij afwezig zou zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de jaren 2015 (twee betalingsbewijzen tegenover zeven aan- en acht afwezigheidsperioden), 2016 (zeven ticketboekingen en/of betalingsbewijzen tegenover zes aan- en zes afwezigheidsperioden) en 2017 (twee ticketboekingen en/of betalingsbewijzen tegenover vier aan- en vier afwezigheidsperioden). Zo de tijdlijn correct zou zijn, dan vormt dit eerder een bewijs van de stelling van [eiseres 1] dat juist tijdens perioden dat [gedaagde] op Sint Maarten verbleef er veel pinopnames van de bankrekening van [eiseres 1] en overboekingen naar de bankrekening van [gedaagde] plaatsvonden, en in perioden dat [gedaagde] niet op Sint Maarten aanwezig was geen (zie productie 24 van [eiseres 1] ) dan wel nagenoeg geen pinopnames van de bankrekening van [eiseres 1] plaatsvonden.
Met de producties 51, 52 en 53 heeft [gedaagde] geen tegenbewijs geleverd. De producties 54 tot en met 60 missen een (duidelijke) toelichting en kunnen evenmin als tegenbewijs dienen.
Constructie ABN-Rabo-WIB
Volgens [gedaagde] kwam het geregeld voor dat [eiseres 1] zijn bankpas(sen) kwijt was. In perioden dat hij zijn ABN bankpas kwijt was, werd geld van zijn ABN rekening overgeboekt naar de Rabo rekening van [gedaagde] en vervolgens doorgeboekt naar de WIB rekening van [eiseres 1] . Ter onderbouwing heeft [gedaagde] als productie 63 een aantal afschriften ‘details bijschrijving Rabo bankieren’ overgelegd. Wat opvalt is dat van de overgeboekte bedragen steeds een lager dan wel geen bedrag werd doorgestort naar de WIB rekening:
15 september 2014 € 5.000,- van ABN -> € 4.500,- naar WIB
22 september 2014 € 3.500,- van ABN -> € 3.000,- naar WIB
2 oktober 2014 € 3.600,- van ABN
23 december 2016 € 750,- van ABN -> € 650,- naar WIB
23 december 2016 € 750,- van ABN
23 december 2016 € 750,- van ABN
27 december 2016 € 750,- van ABN -> € 1.500,- naar WIB
27 december 2016 € 750,- van ABN
27 december 2016 € 500,- van ABN
Nu een toelichting op de diverse overboekingen ontbreekt en [gedaagde] op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt dat de overboekingen altijd de goedkeuring van [eiseres 1] hadden en zij evenmin inzichtelijk heeft gemaakt waarom sommige overboekingen niet dan wel door lagere bedragen zijn doorgestort, wordt geoordeeld dat [gedaagde] hiermee niet het bedoelde tegenbewijs heeft geleverd.
Specificatielijsten contante betalingen
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar verweer dat zij ten behoeve van [eiseres 1] contante betalingen heeft verricht de producties 64 tot en met 67 in het geding gebracht. Nu deze producties een duidelijke toelichting missen en het niet de taak van de rechtbank is om uit de producties te destilleren welke feiten het verweer van [gedaagde] zouden kunnen ondersteunen, wordt geoordeeld dat [gedaagde] door deze producties geen tegenbewijs heeft geleverd. Waar [gedaagde] stelt dat de meeste contante betalingen zien op betaling van het personeel, had het op haar weg gelegen aan te tonen dat niet alleen de tuinman maar ook het andere personeel door haar contant werd betaald. De al dan niet handgeschreven bonnen vormen geen bewijs van contante betalingen ten behoeve van [eiseres 1] .
Betalingsbewijzen door c.q. namens [gedaagde] voorgeschoten bedragen
Hetgeen hiervoor met betrekking tot de producties 64 tot en met 67 is overwogen geldt ook voor productie 68. [gedaagde] heeft met deze productie niet inzichtelijk gemaakt welke concrete bedragen door haar ten behoeve van [eiseres 1] zouden zijn voorgeschoten noch dat de naar haar rekening overgemaakte bedragen als compensatie zouden dienen.
Betwisting authenticiteit van de door [eiseres 1] in het geding gebrachte WIB mutatieoverzichten
Eerst bij akte van 3 juli 2019 heeft [gedaagde] betwist dat de WIB overzichten authentiek zouden zijn, de print-outs zouden een geheel andere lay-out hebben dan de reguliere bankafschriften. De rechtbank is echter van oordeel dat [eiseres 1] bij antwoordakte d.d. 11 september 2019 een voldoende plausibele verklaring heeft gegeven voor de lay-out van de per e-mail ontvangen mutatieoverzichten, zodat de authenticiteit van de WIB overzichten wordt aangenomen.
Producties 70 tot en met 72
[gedaagde] heeft deze producties in het geding gebracht om te onderbouwen dat diverse geldopnamen/betalingen niet aan haar gelinkt kunnen worden in verband met aanwezigheid (de rechtbank begrijpt dat zij bedoelt aan te tonen dat zij tijdens de in die producties vermelde pintransacties niet op Sint Maarten aanwezig was). Zoals reeds onder het kopje ‘Tijdlijn aan- en afwezigheid [gedaagde] op Sint Maarten’ is overwogen heeft [gedaagde] de aan- en afwezigheid op Sint Maarten onvoldoende onderbouwd. Overigens blijkt uit de afschriften van de RBC Royal Bank niet waar de geldopnamen hebben plaatsgevonden, zodat ook al zou komen vast te staan dat [gedaagde] niet op Sint Maarten aanwezig was, niet is uitgesloten dat zij de geldopnamen (in bijvoorbeeld Nederland) heeft gedaan. Hierbij verwijst de rechtbank naar hetgeen zij al bij tussenvonnis ten aanzien van in Nederland verrichte uitgaven en contante opnames en overboekingen als vaststaand heeft aangenomen.
De producties 70 tot en met 72 leveren dus evenmin tegenbewijs.
Producties 73 tot en met 85
Ook ten aanzien van deze producties geldt dat nu deze producties een (duidelijke) toelichting missen en van de rechtbank niet verwacht mag worden dat zij zelfstandig de producties napluist op zoek naar aanknopingspunten die het verweer van [gedaagde] ondersteunen, wordt geoordeeld dat [gedaagde] met deze producties geen tegenbewijs heeft geleverd.
Producties 86 tot en met 93
Tijdens de regiezitting van 23 oktober 2019 is, gelet op de majeure vordering, [gedaagde] alsnog een korte termijn gegund om haar bankafschriften in het geding te brengen. Naast bankafschriften over de jaren 2014 tot en met (september) 2017 heeft [gedaagde] overzichten overgelegd waaruit zou moeten blijken welke bedragen onder meer zien op rental/huur, verrekeningen, aanvullingen WIB, vergoedingen tickets en zorgkosten.
Vooropgesteld wordt dat de overzichten en de summiere toelichting nauwelijks te volgen zijn. Zo is het de rechtbank niet duidelijk wat [gedaagde] met een toelichting als
“voor wat betreft de aanvulling van de WIB-accounts lijkt giraal een plus van € 4.600,- veel te groot is om als het ware indertijd over het hoofd gezien te zijn. Ook is het totaal van de stortingen/opnamen € 190 negatief, terwijl [gedaagde] er de gewoonte van maakte om haar overtollige geld in Nederland af te storten op haar -955 rekening”wil aantonen.
[gedaagde] heeft op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt dat de overboekingen/stortingen zien op ten behoeve van [eiseres 1] voorgeschoten bedragen. Wat de bedragen ter zake van rental/huur betreft, bij tussenvonnis is reeds overwogen dat, ook al zouden de overeenkomst d.d. 30 maart 2014 en de aanvullende overeenkomst d.d. 3 oktober 2019 authentiek zijn, daardoor slechts een klein deel van het totaal aan pinopnames en overboekingen wordt verklaard.
De toelichting dat grote contante stortingen gerepatrieerd Surinaams geld en cateringinkomsten betreffen is onvoldoende onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is met al de hierboven besproken producties het aan [gedaagde] opgedragen tegenbewijs niet geleverd.
2.12.
Hetgeen verder naar voren is gebracht is te speculatief /onvoldoende om de rechtbank tot een ander oordeel te brengen. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog dat de overige schriftelijke bewijsstukken, bezien met al het voorgaande in onderling verband en samenhang, niet tot een ander oordeel leiden dan dat [gedaagde] het tegenbewijs niet heeft geleverd. De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde] het bewijsvermoeden dat zij zich gelden van [eiseres 1] onrechtmatig heeft toegeëigend niet heeft ontzenuwd.
2.13.
Nu het tegenbewijs niet is geleverd, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [gedaagde] in de periode van maart 2014 tot en met september 2017 zich onrechtmatig een bedrag van meer dan € 281.000,- van de bankrekeningen van [eiseres 1] heeft toegeëigend.
[gedaagde] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres 1] van het door de rechtbank in goede justitie vastgestelde bedrag van € 281.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de onttrekkingen aan het vermogen van [eiseres 1] .
In conventie en in reconventie
2.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de zowel in de conventie als in de reconventie gemaakte proceskosten. De kosten in conventie worden begroot op € 1.663,01 aan verschotten (1.565,- aan griffierecht en € 98,01 aan kosten dagvaarding) en € 9.608,- aan salaris gemachtigde (4 punten à € 2.402,-). De meegevorderde beslagkosten worden als onvoldoende bepaald afgewezen. De kosten in reconventie worden begroot op € 1.201,- (0,5 punt à € 2.402,-). Een en ander leidt tot de volgende uitspraak.

3.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres 1] en daarmee jegens zijn erfgenamen heeft gehandeld;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres 1] van een bedrag van € 281.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de onttrekkingen aan het vermogen van [eiseres 1] tot aan het moment van volledige voldoening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van [eiseres 1] begroot op € 1.663,01 aan verschotten en € 9.608,- aan salaris gemachtigde;
In reconventie
3.4.
veroordeelt [eiseres 2] in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van [verweerster] begroot op € 1.201,- aan salaris gemachtigde;
In conventie en in reconventie
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. C. van Steenderen-Koornneef en mr. I.C. Prenger-de Kwant, rechters, in aanwezigheid van mr. D. de Groot-Magnin als griffier.
452