In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Drechtstedenbestuur. De eiser had een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd, welke hem op 10 januari 2019 was toegekend met ingang van 11 december 2018. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 18 maart 2019, heeft de eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepstermijn op 19 maart 2019 begon en eindigde op 29 april 2019. Het beroepschrift is echter pas op 30 april 2019 bij de rechtbank ontvangen, wat na de termijn was. De eiser voerde aan dat het beroepschrift tijdig was ingediend omdat het voor het einde van de termijn per koerier was aangeboden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat het beroepschrift daadwerkelijk op 29 april 2019 was verzonden. Bovendien werd opgemerkt dat verzending per koeriersdienst niet gelijkgesteld kan worden aan verzending per post. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk werd beoordeeld. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.