ECLI:NL:RBROT:2019:10056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
ROT 19/2169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake de Participatiewet door niet tijdig indienen van het beroepschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Drechtstedenbestuur. De eiser had een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd, welke hem op 10 januari 2019 was toegekend met ingang van 11 december 2018. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 18 maart 2019, heeft de eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepstermijn op 19 maart 2019 begon en eindigde op 29 april 2019. Het beroepschrift is echter pas op 30 april 2019 bij de rechtbank ontvangen, wat na de termijn was. De eiser voerde aan dat het beroepschrift tijdig was ingediend omdat het voor het einde van de termijn per koerier was aangeboden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat het beroepschrift daadwerkelijk op 29 april 2019 was verzonden. Bovendien werd opgemerkt dat verzending per koeriersdienst niet gelijkgesteld kan worden aan verzending per post. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk werd beoordeeld. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/2169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M.B. Visser,
en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2019 (
abusievelijk gedateerd 11 december 2018) (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 11 december 2018 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend.
Bij besluit van 18 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In artikel 6:7, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt.
Deze termijn vangt volgens artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Volgens het tweede lid is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2. De vraag of tijdig beroep is ingesteld, is een vraag van openbare orde. Dat betekent dat de rechtbank ambtshalve onderzoek moet doen naar de vraag of er binnen de termijn beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit. Het betekent ook dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moet verklaren als het beroepschrift niet op tijd bij de rechtbank is binnengekomen.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat de beroepstermijn op 19 maart 2019 is gaan lopen en dat de laatste dag waarop het beroepschrift kon worden ingediend 29 april 2019 was.
3.2.
Het beroepschrift is per koerier bij de rechtbank bezorgd en zonder poststempel van verzending bij de rechtbank ontvangen op 30 april 2019.
3.3.
De rechtbank moet beoordelen of het beroepschrift voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen, zoals is voorgeschreven in artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierbij geldt als uitgangspunt dat het beroepschrift is binnengekomen op de datum die is vermeld op het stempel dat er bij binnenkomst op is geplaatst. Het op 29 april 2019 gedateerde beroepschrift is, volgens een daarop door de rechtbank aangebracht stempel, ontvangen op 30 april 2019 en dus na het eindigen van de beroepstermijn.
3.4.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroepschrift, op grond van het artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, tijdig is ingediend, nu het voor het einde van de termijn per post is bezorgd. Eiser heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank
Den Haag van 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:8610) en het arrest van het
Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 maart 2019 - Pawlak/KRUS- (ECLI:EU:C:2019:260). Eiser heeft betoogd dat het beroepschrift op 29 april 2019 bij de koerier is aangeboden en binnen een week, als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, bij de rechtbank is ontvangen. Nu de datumstempel van de koerier echter ontbreekt, en ook anderszins niet aannemelijk is gemaakt dat het beroepschrift op 29 april 2019 is verzonden, staat niet vast dat het beroepschrift vóór 30 april 2019 daadwerkelijk bij de rechtbank is bezorgd. Bovendien kan volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3148) een verzending per koeriersdienst niet worden aangemerkt als verzending per post door een postdienst.
4. De rechtbank verklaart het beroep dan ook niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de zaak verder niet inhoudelijk beoordeelt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 19 december 2019 door mr. A.J. van Spengen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.