ECLI:NL:RBDHA:2019:8610
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de weigering van een visum voor kort verblijf en ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Marokko, een visum aangevraagd om zijn familie in Nederland te bezoeken. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag afgewezen en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing kennelijk ongegrond verklaard in een besluit van 24 april 2019. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en moest eerst beoordelen of het beroep tijdig was ingediend. De wettelijke termijn voor het indienen van beroep is vier weken, en eiser had zijn beroep op 20 mei 2019 op de post gedaan, maar het was pas op 27 mei 2019 ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het beroep toch tijdig was, ondanks dat het niet met Post NL was verzonden, omdat de Europese rechter had geoordeeld dat het niet toegestaan is om zonder goede reden één postdienst aan te wijzen voor het indienen van beroepen.
Eiser had de gronden van het beroep in het Duits opgesteld, maar de rechtbank moest beoordelen of deze gronden ook in het Nederlands begrepen konden worden. Eiser stelde dat hij op uitnodiging van zijn neef naar Nederland wilde komen en dat hij op tijd zou terugkeren naar Marokko. De minister had echter in zijn besluit aangegeven dat er onvoldoende bewijs was dat de neef daadwerkelijk de neef van eiser was en dat eiser onvoldoende binding met Marokko had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de minister het goed had gedaan en dat het beroep kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en de minister niet verplicht was om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.