ECLI:NL:RBROT:2018:8855

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
559287 / HA RK 18-1142
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekers, de heer [naam verzoeker] en mevrouw [naam verzoekster], tegen mr. T. van den Akker, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek volgde op een zitting van 25 september 2018, waar de rechter tijdens de behandeling van een bestuursrechtelijke beroepsprocedure een aspect ter discussie stelde dat reeds tussen partijen was besproken. Verzoekers voerden aan dat de rechter door het opnieuw ter discussie stellen van deze feiten de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechter had echter aangegeven dat hij de feiten open en transparant wilde bespreken en dat er geen definitieve beslissing was genomen over de getuigenverklaring of de camerabeelden. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter een aspect ter discussie stelde, niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van verzoekers dat de rechter niet onpartijdig was, en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 559287 / HA RK 18-1142
Beslissing van 26 oktober 2018
op het verzoek van

1.de heer [naam verzoeker] , en

2. mevrouw
[naam verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat: mr. T.P. van der Eerden te Rotterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. T. van den Akker, rechter in de rechtbank Rotterdam, team Bestuursrecht 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Ter zitting van 25 september 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden
in de zaak met zaaknummer ROT 18/1307. Partijen zijn door de griffier bij brief van 18 juli 2018 over die zitting geïnformeerd.
Het betreft een bestuursrechtelijke beroepsprocedure tussen verzoekers als eisers, enerzijds, en de burgemeester van de gemeente [naam gemeente] (hierna: ‘de burgemeester’) als verweerder, anderzijds.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van verzoekers de wraking van de rechter verzocht.
1.2
Het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het van de zitting van 25 september 2018 opgemaakte proces-verbaal, is ter beschikking van de wrakingskamer gesteld.
Verzoekers, de rechter en de burgemeester zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door middel van een schriftelijke reactie gedateerd 11 oktober 2018.
1.3
Ter zitting van 15 oktober 2018, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoekster [naam verzoekster] met haar advocaat, mr. T.P. van der Eerden, en de rechter.
De advocaat van verzoekers heeft een mondelinge toelichting gegeven aan de hand van door hem overgelegde pleitaantekeningen. Ook de rechter heeft zijn standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Eén van de kernpunten in de (hoofd)zaak betreft de beantwoording van de vraag of een incident dat zich op 9 juli 2017 ’s-nachts in de nabijheid van [naam café] heeft voorgedaan, ‘in of vanuit’ de inrichting heeft plaatsgevonden.
Voorafgaand aan de behandeling van de zaak door de voorzieningenrechter heeft de advocaat van verzoekers een gegevensdrager met daarop camerabeelden van die nacht in het geding gebracht alsook een beschrijving van hetgeen volgens hem op die beelden valt waar te nemen. Tijdens die zitting heeft de gemachtigde van de burgemeester die beschrijving bevestigd en die beschrijving is vervolgens ook neergelegd in de uitspraak van de voorzieningenrechter. Daarin staat dat verzoekers onweersproken hebben gesteld dat de avond in [naam café] rustig is verlopen en dat de bezoekers, blijkens de door verzoekers ingebrachte camerabeelden, [naam café] rustig hebben verlaten. Ter zake heeft de voorzieningenrechter (dan ook) geoordeeld dat de burgemeester vooralsnog onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een incident ‘vanuit de inrichting’.
Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift voor de bezwaarschriftencommissie heeft de gemachtigde van de burgemeester nogmaals de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten bevestigd. In het besluit op bezwaar worden de bevindingen van politie, bestaande uit getuigenverklaringen, ook niet meer vermeld. Dat het incident zich ‘vanuit’ [naam café] heeft voorgedaan, wordt door de burgemeester voornamelijk gezocht in het vermeende overmatig alcoholgebruik van de vaste bezoekers. Afgezien van de vraag of dit vermeende overmatig alcoholgebruik een rol bij het geweldsincident heeft gespeeld, bestaat er over de feiten derhalve geen verschil van inzicht of discussie tussen verzoekers en de burgemeester.
Evenwel heeft de rechter ter zitting van 25 september 2018 voornoemde feiten over het verloop van het incident, waarover consensus tussen verzoekers en de burgemeester bestaat, opnieuw ter discussie gesteld, en wel - blijkens het opgemaakte proces-verbaal - als volgt:
“(…)
Rechter: mr. Van den Eerden, ik wil wat betreft de aanleiding van de vechtpartij wat aan u voorhouden. In het proces-verbaal van getuigenverhoor dat eindigt op 6, dat is opgenomen in het politiedossier, wordt het volgende verklaard door de neef van het slachtoffer: hij stelt dat voor het café zijn bril van het hoofd werd getrokken door een persoon welke zei ruzie te hebben met zijn oom. Als ik de camerabeelden bekijk, dan zie ik daar een discussie ontstaan tussen twee personen. Als ik deze twee gegevens met elkaar combineer, dan lijkt daaruit te volgen dat de eerste woordenwisseling voor de club is begonnen, terwijl er nog mensen uit liepen. Hoe ziet u dat?
(…)”.
Met deze vraag, waarmee de rechter zijn waarneming - volgens verzoekers een conclusie - combineert met een getuigenverklaring, heeft de rechter een mogelijk nieuw novum gecreëerd ten aanzien van de vraag of het incident zich ‘vanuit’ [naam café] voorgedaan heeft. De rechter heeft daarop de camerabeelden getoond maar op die beelden kan in het geheel niet worden waargenomen dat er tussen twee personen een discussie ontstaat.
De advocaat van verzoekers heeft dit voorzichtig aan de orde gesteld door te zeggen dat men bij camerabeelden zonder geluid behoedzaam moet zijn met de interpretatie waarmee hij de rechter gelegenheid heeft gegeven zijn conclusie in te trekken. Vervolgens beschrijft de rechter dat hij twee mensen dicht op elkaar ziet staan en met elkaar ziet praten, hetgeen volgens verzoekers de waarneming is, en dan geeft de rechter nogmaals aan dat dit lijkt op een discussie, hetgeen volgens verzoekers duidt op een conclusie:
“(…)
Rechter: In mijn waarneming zie ik twee mensen die heel dicht op elkaar staan en met elkaar praten. Dat lijkt op een discussie. Maar u stelt zich op het standpunt dat er van een discussie geen sprake is. Dat kan. Ik heb u slechts mijn waarneming voorgehouden en u de gelegenheid gegeven daarop te reageren. (…)
(…)”.
Daarmee heeft de rechter zijn eerdere uitspraak genuanceerd in die zin dat hij stelt dat het ‘lijkt’ op een discussie. Wanneer de advocaat van verzoekers de rechter vervolgens laat weten moeite te hebben met die conclusie omdat hij die in het geheel niet deelt en omdat de rechter iets betitelt wat verzoekers noch de burgemeester op de beelden hebben gezien, reageert de rechter als volgt:
“(…)
Rechter: Ik leg het hier op transparante wijze aan u voor en u mag daarop reageren. Het is geen conclusie die ik trek. Ik zei u dat als ik deze twee gegevens, het proces-verbaal van de getuige en de camerabeelden, met elkaar combineer, dan lijkt daaruit te volgen dat er een discussie is.
(…)”.
Daarmee interpreteert/combineert de rechter nogmaals gegevens met elkaar die op basis van de beelden niet met elkaar te combineren zijn. Wederom haalt de rechter daarmee immers een getuigenverklaring aan die behelst dat voorafgaand aan de vechtpartij er een bril van het hoofd getrokken werd, een vechtpartij die een kwartier later plaatsvond dan de vermeende discussie. Door die gegevens op een onjuiste wijze en oneigenlijk met elkaar te combineren wekt de rechter op zijn minst de schijn van vooringenomenheid door de indruk te wekken dat hij een andere link tussen [naam café] en het geweldsincident ziet dan de burgemeester in zijn besluit op bezwaar. Dit doet bij verzoekers de vraag rijzen hoe de rechter de door hem getrokken conclusie laat doorwerken in zijn oordeel, terwijl de burgemeester in zijn besluit op bezwaar in zijn geheel niets zegt over deze mogelijke lezing van de feiten en de door de rechter getrokken conclusie bovenal in het geheel niet te trekken valt. Dit alles was voor (de advocaat van) verzoekers reden de wraking van de rechter te verzoeken:
“(…)
Gemachtigde: Ik zie op de beelden geen discussie en heb moeite met uw kwalificatie. U blijft bij uw waarneming. Dat doet bij mijn cliënten de twijfel rijzen over uw onpartijdigheid in deze zaak. Het hoge woord moet er uit. Ik ben genoodzaakt om u te wraken.
(…)”.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De rechter heeft aan de hand van de ter zitting voorgehouden stukken een transparante en open gedachtewisseling met beide partijen willen hebben omtrent de gebeurtenissen rondom sluitingstijd van [naam café] . Dit om hiervan een beter beeld te krijgen, aangezien de stukken in het dossier daarover onvoldoende helderheid bieden.
Bovendien kwam uit het papieren dossier een ander beeld naar voren dan uit de opgevraagde camerabeelden blijkt. Om die reden heeft de rechter ter zitting beide partijen twee informatiebronnen voorgehouden, te weten de camerabeelden en de getuigenverklaring, waarbij afsluitend is opgemerkt dat het
lijktalsof er een discussie plaatsvond. Verzoekers en hun advocaat hebben hierop kunnen reageren en de burgemeester zou die gelegenheid ook nog krijgen, waarna de rechter die standpunten had kunnen meenemen in zijn uiteindelijke oordeelsvorming. Overigens is niet juist dat de rechter een en ander bij nader inzien heeft genuanceerd. Er was vooral sprake van een herhaling van zetten.
Volgens de rechter kan uit de wijze waarop hij een en ander ter zitting aan de orde heeft gesteld, niet worden afgeleid dat er een voorkeur bestaat voor een bepaalde informatiebron of invalshoek, laat staan dat de rechter op voorhand een oordeel zou hebben over de vraag of het incident ‘vanuit’ [naam café] heeft plaatsgevonden. De rechter heeft enkel getracht om het verschil tussen de zich in het dossier bevindende stukken en de camerabeelden te bespreken om zo een beter beeld te krijgen van de gebeurtenissen rondom sluitingstijd. Dat kan volgens rechter niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van een gewekte schijn van partijdigheid of vooringenomenheid. Dat er bij de behandeling bij de voorzieningenrechter mogelijk consensus tussen partijen is ontstaan over de gang van zaken, maakt niet dat dit bij de uiteindelijke inhoudelijke beoordeling ‘in beton is gegoten’.
Ook kan geen verrassing zijn geweest dat de beelden ter zitting sprake zouden komen, nu deze een week voor de zitting bij de advocaat van verzoekers zijn opgevraagd. Het enkel bespreken van die beelden kan volgens de rechter dan ook evenmin leiden tot een gewekte schijn van partijdigheid of vooringenomenheid.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekers aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging - subjectief - niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechter jegens hen een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekers van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Niet in geschil is dat de rechter voorafgaand aan de zitting de camerabeelden bij de advocaat van verzoekers heeft opgevraagd, ondanks dat, naar verzoekers hebben gesteld, er (behalve ten aanzien van de vraag of vermeend overmatig alcoholgebruik bij het incident een rol heeft gespeeld) over de feiten geen verschil van inzicht of discussie tussen verzoekers en de burgemeester bestond. Daarmee is gegeven dat verzoekers (en de burgemeester) er rekening mee dienden te houden dat de rechter deze beelden ter zitting wilde bespreken.
Ter zake is ook van belang hetgeen de rechter blijkens het proces-verbaal aan het begin van de zitting ter zake heeft opgemerkt omtrent zijn aanpak van de zitting:
“(…)
Rechter: (…) Ik heb aan u een brief gestuurd over hoe ik de zaak wil behandelen, namelijk door het stellen van vragen. Ik heb het dossier gelezen en ook de camerabeelden bekeken. Deze heb ik vorige week nog bij mr. Van der Eerden laten opvragen, omdat het mij naar aanleiding van wat ik las in het dossier nog niet helemaal duidelijk was wat er gebeurd was op die avond. Ik begreep dat verweerder die beelden ook al in het kader van de voorlopige voorziening had bekeken.
Dan hebben alle partijen dezelfde informatie, ook de rechtbank.
(…)”.
Overwogen wordt dat de rechter mede tot taak heeft de voor de beslissing van belang zijnde feiten vast te stellen. De enkele omstandigheid dat de rechter in dat kader een aspect aan de orde heeft gesteld waaromtrent tussen partijen, naar verzoekers hebben aangevoerd, reeds consensus bestond, vormt geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid van de rechter, te minder nu de rechter (het bespreken van) dat aspect, zo blijkt uit het proces-verbaal, open en transparant aan de orde heeft gesteld. Dat wordt niet anders indien dit op zichzelf genomen een onjuiste beslissing zou zijn geweest of indien de rechter partijen op basis van de getuigenverklaring en de camerabeelden ter zitting een mogelijke conclusie heeft voorgehouden die volgens verzoekers niet kan worden getrokken. Niet alleen is de inhoudelijke beoordeling niet voorbehouden aan de wrakingskamer, maar bovendien geldt dat de rechter nog geen beslissing genomen had ten aanzien van de getuigenverklaring en hetgeen hij had waargenomen op de camerabeelden. De rechter heeft immers bij herhaling te kennen gegeven dat hij het aspect op transparante wijze aan partijen wilde voorleggen. Onder die omstandigheden is van vooringenomenheid van de rechter of van geobjectiveerde vrees daarvoor geen sprake.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. T. van den Akker.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Verweij, voorzitter, mr. W.J.J. Wetzels en mr. W.J. Roos-van Toor, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2018 in tegenwoordigheid van mr. O.M. Stoute, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-