ECLI:NL:RBROT:2018:8853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
558798 / HA RK 18-1107
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gedaan naar aanleiding van een zitting op 17 september 2018, waar de verzoeker de rechter, mr. C.H. Kemp-Randewijk, had gewraakt. De verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en niet bereid was om aanvullende stukken in overweging te nemen die betrekking hadden op een eerder vonnis. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd niet tijdig waren kenbaar gemaakt, waardoor deze niet konden worden beoordeeld. De rechtbank benadrukte dat een voor een partij onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking in redelijkheid niet anders kon worden verstaan dan als misbruik van recht, en stelde het verzoek buiten behandeling. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 558798 / HA RK 18-1107
Beslissing van 26 oktober 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. R.G.S. Pennino te Heerlen,
strekkende tot wraking van:
mr. C.H. Kemp-Randewijk, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Ter zitting van 17 september 2018 heeft een door de rechter bij vonnis van 25 juli 2018 in de zaak met zaak-/rekestnummer C/10/536136 HA ZA 16‑930 gelaste comparitie van partijen plaatsgevonden.
Het betreft een civiele procedure tussen de ‘[naam bank]’ (hierna: ‘[naam bank]’) als eiseres, thans gedaagde in verzet, enerzijds en verzoeker als gedaagde, thans eiser in verzet, anderzijds.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
1.2
Het griffiedossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het van de zitting van 17 september 2018 opgemaakte proces-verbaal, is ter beschikking van de wrakingskamer gesteld.
Verzoeker, de rechter en de advocaat van [naam bank], mr. M.M.S. ter Beek-Ehren, zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld, te weten 15 oktober 2018, en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door middel van een schriftelijke reactie gedateerd 28 september 2018.
Bij brief van 9 oktober 2018 heeft de advocaat van verzoeker verzocht een nieuwe datum voor de behandeling van het wrakingsverzoek te bepalen zodanig dat de rechter daarbij aanwezig kan zijn. Bij e-mailbericht van 10 oktober 2018 heeft de rechter op deze brief gereageerd. Bij brief van diezelfde datum heeft de griffier aan verzoeker en de rechter meegedeeld dat de wrakingskamer heeft beslist dat de zitting op 15 oktober 2018 doorgang zal vinden en dat, indien het verhandelde ter zitting daartoe aanleiding geeft, de rechter zal worden uitgenodigd om op een vervolgzitting te verschijnen.
Bij (fax)brief van 14 oktober 2018 heeft verzoeker de rechters van de wrakingskamer verzocht zich terug te trekken en daarbij meegedeeld dat indien dat verzoek niet wordt ingewilligd, die brief ook heeft te gelden als een verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer.
Bij (fax)brief van 15 oktober 2018 heeft verzoeker een schriftelijke toelichting van zijn advocaat in het geding gebracht.
1.3
Ter zitting van 15 oktober 2018 zijn verzoeker, zijn advocaat noch de rechter verschenen. Wel is de advocaat van [naam bank] verschenen, die om een kostenvergoeding heeft verzocht.

2.Het verzoek jegens de wrakingskamer

2.1
Nu de rechters van de wrakingskamer zich, anders dan verzoeker bij genoemde brief van 14 oktober 2018 had verzocht, niet hebben teruggetrokken, is de voorwaarde waaronder hij de wraking van de rechters van de wrakingskamer heeft verzocht, vervuld.
Ter adstructie van dat wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd dat indien ter zitting zou blijken dat een vervolgzitting nodig is waarbij de rechter wel aanwezig kan zijn, hij en zijn advocaat tot tweemaal toe forse (reis)kosten moeten maken. Verzoeker meent dan ook dat zijn belang bij aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek jegens de rechter tot een datum dat de rechter wel ter zitting aanwezig kan zijn, hier dient te prevaleren. Ook is verzoeker van mening dat de rechters van de wrakingskamer deze zaak niet meer mogen behandelen, nu hij er achter is gekomen dat de griffier van de wrakingskamer een brief van 19 september 2018 aan (de advocaat van) [naam bank] heeft gezonden, waarvan de volgende passage door de rechter lijkt te zijn gedicteerd:
“(…)
U en uw cliënt(e) zijn weliswaar geen partij in het wrakingsincident, maar u kunt er wel belang bij hebben om erop toe te zien dat in het wrakingsincident niet de merites van de hoofdzaak worden besproken. Als dit – bij uitzondering – voor een juiste behandeling van het wrakingsverzoek onontkoombaar is, krijgt u als belanghebbende in de wrakingsprocedure de gelegenheid zich daarover uit te spreken.
(…)”

3.De beoordeling van het verzoek jegens de wrakingskamer

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Uitgangspunt is dat een gewraakte rechter in het algemeen geen recht mag spreken in – kort gezegd – zijn eigen zaak en dat in verband daarmee een verzoek tot wraking behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft. Op dat uitgangspunt steunt artikel 39 lid 1 Rv: een verzoek tot wraking wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft.
3.3
Ingeval van evident misbruik van recht kan de wrakingskamer echter het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten beschouwing laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld (zie ECLI:NL:HR:2018:1770). Van evident misbruik van recht is sprake indien het wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven.
Daarbij is ook van belang dat een voor een partij onwelgevallige (proces)beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
Overwogen wordt dat op het door verzoeker gedane aanhoudingsverzoek afwijzend is beslist, welke (proces)beslissing de griffier bij brief van 10 oktober 2018 aan verzoeker heeft kenbaar gemaakt. Daarbij is ook medegedeeld dat indien het verhandelde ter zitting daartoe aanleiding geeft, de rechter zal worden uitgenodigd om op een vervolgzitting te verschijnen.
Uit de toelichting van verzoeker op dit wrakingsverzoek blijkt dat hem die procesbeslissing onwelgevallig is maar het geven van een voor een partij onwelgevallige procesbeslissing getuigt (zie hiervoor) op zichzelf niet van partijdigheid. Bovenal heeft verzoeker niet gesteld en toegelicht dat die procesbeslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
Zijn verwijzing naar de hiervoor aangehaalde passage uit de brief van 19 september 2018 van de griffier aan (de advocaat van) [naam bank] is daarvoor ontoereikend. Daartoe wordt overwogen dat het hier gaat om een standaardbrief van de griffier die wordt gezonden aan de wederpartij van de partij die de wraking van de rechter heeft verzocht en waarvan de inhoud overeenstemt met artikel 9.3 van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank:

9.3 Horen van betrokkenen
De verzoeker en de gewraakte rechter worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Ambtshalve of op verzoek van verzoeker of de betrokken rechter kan de wrakingskamer bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid worden gehoord. Het verdient aanbeveling van deze bevoegdheid slechts terughoudend gebruik te maken.
In strafzaken wordt het openbaar ministerie in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
In civiele zaken kan het openbaar ministerie worden gehoord (artikel 44 Rv). Hoewel de wet dit niet voorschrijft, wordt in civiele en in bestuursrechtelijke zaken de wederpartij van de verzoeker in de hoofdzaak door de griffier uitgenodigd kenbaar te maken of deze de zitting van de wrakingskamer wenst bij te wonen en/of het woord wenst te voeren. Deze wederpartij is weliswaar geen partij in het wrakingsincident, maar kan er wel belang bij hebben om erop toe te zien dat in het wrakingsincident niet de merites van de hoofdzaak worden besproken. Als dit – bij uitzondering – voor een juiste behandeling van het wrakingsverzoek onontkoombaar is, krijgt de wederpartij de gelegenheid zich daarover uit te spreken.”
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat dit wrakingsverzoek in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, namelijk om te voorkomen dat de zitting op 15 oktober 2018 doorgang zou vinden. Dat levert evident misbruik van recht op. Het verzoek wordt dan ook buiten behandeling gesteld.

4.Het verzoek jegens de rechter en de reactie daarop

4.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek jegens de rechter heeft verzoeker ter zitting, zo blijkt uit het ter zake opgemaakte proces-verbaal, het volgende aangevoerd:
“Ik hoor de voorzitter zeggen dat mr. Bouwman in het incident heeft beslist en dat zij aan mr. Bouwman heeft doen toekomen het verzoek, namens mij gedaan door mijn raadsman, om tussentijds appel te mogen instellen tegen het vonnis in het incident. Ik weet dat mr. Bouwman daar negatief op heeft beslist. Nadien heb ik nadere stukken in het geding gebracht waarmee ik meen te kunnen aantonen dat ik feitelijk niet meer woonachtig was te Dordrecht ten tijde van het uitbrengen van de oorspronkelijke dagvaarding. Ik hoor de rechter zeggen dat zij daar geen acht op zal slaan, omdat daarop in het incident is beslist en dat zij zal overgaan tot de behandeling ten principale. Ook daar ben ik het niet mee eens en daarom wens ik haar te wraken, omdat dit in strijd is met de waarheidsvinding en derhalve een rechtsweigering is.
Ik ervaar dit als een bevooroordeeld zijn van de rechter.
Deze manier van proces-verbaal opmaken getuigt van ondeskundigheid van de rechter, dat is mede de reden dat ik de wraking wil doorzetten.
Namens mij heeft mijn raadsman nog vanochtend de producties 16 tot en met 20 naar de rechtbank gestuurd. Ik hoor u zeggen dat u die niet heeft ontvangen.
Ik hoor de raadsvrouwe van [naam bank] aangegeven dat zij bezwaar maakt tegen die producties.
Ik maak bezwaar tegen de stukken die zij heeft ingebracht op 13 september. Ik hoor u zeggen dat u die evenmin heeft ontvangen.
Ik meen dat u uw taak als rechter niet naar behoren heeft vervuld, omdat ik meen dat u voordat u naar deze zitting ging een en ander had moeten verifiëren.
(…)”.
Bij genoemde brief van 14 oktober 2018 heeft verzoeker ter (verdere) toelichting op het verzoek - verkort en zakelijk weergegeven - aangevoerd:
  • dat de rechter hem nog voordat hij was gaan zitten, ‘toesnauwde’ dat hem de tussenbeslissing en de beslissing geen appel toe te staan ‘zeker niet goed uitkwamen’,
  • dat ter zitting bleek dat de rechter haar dossier niet op orde had,
  • dat ook bleek dat de rechter niet beschikte over door verzoeker nog in het geding gebrachte relevante stukken omtrent zijn woonplaats de door hem gestelde nietigheid van de inleidende dagvaarding, en
  • dat tevens duidelijk werd dat zowel de dossierkennis als de kennis van het recht van de rechter te wensen overliet.
De advocaat van verzoeker heeft, blijkens de door verzoeker bij zijn genoemde brief van 15 oktober 2018 overgelegde e-mail, ter ondersteuning van het wrakingsverzoek richting verzoeker nog opgemerkt dat de rechter vooringenomen was omdat zij hoe dan ook niet wilde kijken naar de aanvullende stukken en dus geen interesse had in waarheidsvinding, en voorts vanwege haar opmerking jegens verzoeker zoals door hem verwoord in zijn brief van 14 oktober 2018.
4.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De hoofdzaak betreft een zaak die tot de competentie van de handelskamer behoort. In de praktijk wordt een aantal van zulke zaken door de kamers voor kantonzaken behandeld. Daarbij merkt de rechter op dat zij tot senior rechter in deze rechtbank is benoemd en als zodanig bevoegd is alle zaken die in eerste aanleg dienen, te behandelen.
De zaak betreft een verzet tegen een destijds door de rechtbank te Dordrecht gewezen verstekvonnis. In de verzetdagvaarding is het verweer opgeworpen dat de inleidende dagvaarding nietig is en op dat verweer is beslist door rechter mr. Bouwman. Daarna is het dossier aan de rechter toebedeeld voor verdere behandeling.
Inmiddels was een verzoek gedaan om tussentijds appel te mogen instellen tegen het vonnis in het incident. Dat verzoek heeft de rechter doorgeleid aan mr. Bouwman en hij heeft dat verzoek afgewezen.
Kort voor de comparitie van 17 september 2018 heeft de advocaat van verzoeker stukken in het geding gebracht die alle betrekking hebben op de in het kader van het incident gestelde woonplaats van verzoeker. De rechter is die zitting begonnen met te zeggen dat over het verweer dat daarmee verband hield, reeds was beslist door mr. Bouwman en dat zij het dan ook met partijen over het geschil ten principale wilde hebben. Daarop heeft verzoeker direct medegedeeld de rechter te wraken. De rechter ziet niet in dat uit dit handelen harerzijds vooringenomenheid of schijn van partijdigheid zou blijken.
Vervolgens heeft de rechter in bijzijn van partijen het proces-verbaal gedicteerd aan de griffier. Die was erg zenuwachtig geworden en als gevolg daarvan was de rechter genoopt haar af en toe op een typefout te wijzen. Verzoeker had volkomen inspraak in de tekst van het proces-verbaal dus waarom de wijze van het opmaken van het proces-verbaal een reden tot wraking was, kan de rechter al helemaal niet inzien.

5.De beoordeling van het verzoek jegens de rechter

5.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
5.2
In de eerste plaats is aan de orde de vraag in hoeverre het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoekster bekend waren geworden, zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist. Daarbij geldt naar vaste jurisprudentie dat de zinsnede ‘zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn’ betekent dat een wrakingsverzoek, met inbegrip van de grond of gronden daarvoor, dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. In het derde lid van voornoemd artikel is bepaald dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
Uit het van de comparitie van partijen van 17 september 2018 opgemaakte proces-verbaal blijkt dat verzoeker de rechter heeft gewraakt omdat zij niet bereid was acht te slaan op een aantal door verzoeker nog overgelegde stukken om reden dat die betrekking hadden op een punt waarover reeds bij vonnis in het incident was beslist. De juistheid van dit deel van het proces-verbaal is niet betwist, zodat de wrakingskamer daarvan uitgaat.
In de hiervoor genoemde brieven van 14 en 15 oktober 2018 zijn door (de advocaat van) verzoeker aanvullende feiten en omstandigheden geformuleerd die volgens hem zouden moeten leiden tot toewijzing van het verzoek tot wraking van de rechter, waaronder de door verzoeker gestelde opmerking van de rechter aan het begin van de zitting.
Voor zover die in die brieven genoemde feiten en omstandigheden bedoeld zijn als een aanvulling op (de gronden voor) het wrakingsverzoek zoals dit is gedaan op de zitting van 17 september 2018, is die aanvulling naar het oordeel van de wrakingskamer zodanig laat gedaan dat niet kan worden gesproken van ‘een korte tijd voor beraad’. In zoverre heeft verzoeker dan ook gehandeld in strijd met artikel 37 lid 3 Rv. De in die brieven gestelde aanvullende feiten en omstandigheden die het wrakingsverzoek mede zouden moeten dragen, hebben zich immers alle voorgedaan ter zitting van 17 september 2018, terwijl die eerst ruim drie weken nadien aan de griffier van de wrakingskamer kenbaar zijn gemaakt.
Nu van feiten of omstandigheden die deze termijnoverschrijding verschoonbaar maken, niet is gebleken, betekent het voorgaande dat de door verzoeker in die brieven aangevoerde aanvullende gronden voor het wrakingsverzoek niet worden beoordeeld omdat deze niet tijdig, als hiervoor bedoeld, kenbaar zijn gemaakt.
Ter beoordeling ligt thans dan ook uitsluitend voor de wrakingsgrond als neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van 17 september 2018.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
De motivering van een beslissing kan evenmin grond vormen voor wraking, tenzij de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (ECLI:NL:HR:2018:1413).
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe wordt overwogen dat niet in geschil is dat de stukken die verzoeker ter zitting aan de orde wilde stellen, betrekking hadden op het geschilpunt waarover reeds bij vonnis in het incident was beslist. Vast staat voorts dat verzoeker heeft verzocht tussentijds appel te mogen instellen tegen dat vonnis en ook dat op dat verzoek afwijzend is beslist. Tegen die feitelijke achtergrond bezien kan niet worden gezegd dat de (proces)beslissing van de rechter geen acht te willen slaan op die stukken (en over te willen gaan tot behandeling van de zaak ten principale) om reden dat die stukken betrekking hadden op een punt waarover reeds bij vonnis in het incident was beslist, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Het verzoek is mitsdien ongegrond en wordt derhalve afgewezen.
Aan het verzoek van de advocaat van [naam bank] een proceskostenvergoeding toe te kennen in verband met haar verschijnen ter zitting van de wrakingskamer, kan niet worden toegekomen omdat de wrakingsprocedure daarin niet voorziet.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het verzoek tot wraking van de rechters van de wrakingskamer buiten behandeling;
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. C.H. Kemp-Randewijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.H. de Wildt, voorzitter, mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. W.J. Roos-van Toor, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2018 in tegenwoordigheid van mr. O.M. Stoute, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-