ECLI:NL:RBROT:2018:8488

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
6939551 CV EXPL 18-21981
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen vonnis ontbinding en ontruiming van huurwoning; verzettermijn verstreken; beroep op artikel 6 EVRM

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzet tegen een eerder vonnis waarbij de huurovereenkomst tussen de Woningbouwvereniging "Patrimonium" en de gedaagde, die zonder bekende woon- of verblijfplaats was, werd ontbonden en de gedaagde werd veroordeeld tot ontruiming van de woning. De ontruiming had reeds plaatsgevonden op 18 oktober 2017, en de gedaagde stelde dat hij niet op de hoogte was van het verstekvonnis, omdat hij in het buitenland verbleef om voor zijn zieke moeder te zorgen. De gedaagde beroept zich op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat recht op een eerlijk proces waarborgt. De kantonrechter oordeelde dat de verzettermijn was aangevangen op de dag na de ontruiming, en dat de gedaagde te laat was met het indienen van het verzet. Hierdoor werd hij niet ontvankelijk verklaard in zijn verzet. De kantonrechter oordeelde verder dat de vordering van de gedaagde in reconventie, die onder andere schadevergoeding eiste, niet kon worden toegewezen omdat het verstekvonnis onherroepelijk was geworden. De gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure en de procedure in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6939551 CV EXPL 18-21981
uitspraak: 12 oktober 2018
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Woningbouwvereniging “Patrimonium”,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres in conventie, gedaagde in verzet,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: voorheen mr. H.W. van Yperen te Rotterdam, thans mr. E. Boot te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
gedaagde in conventie, eiser in verzet,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. G.T. Poot te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Patrimonium” respectievelijk “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 25 juli 2017, met producties;
  • het verstekvonnis van 8 september 2017;
  • de verzetdagvaarding van 18 mei 2018, tevens houdende een eis in reconventie;
  • het tussenvonnis van 11 juni 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • productie 8 aan de zijde van Patrimonium;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen gehouden op 31 juli 2018 met daaraan gehecht de aantekeningen ten behoeve van de comparitie van zowel Patrimonium als [gedaagde];
  • productie 14 aan de zijde van [gedaagde];
  • de conclusie van antwoord in verzet tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] huurde van Patrimonium de woning aan de [straat-en plaatsnaam] (hierna “het gehuurde”).
2.2
Bij onder zaaknummer 6231744 CV EXPL 17-28486 gewezen verstekvonnis van 8 september 2017 werd de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [gedaagde] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
2.3
Op 3 oktober 2017 is het onder 2.2 genoemde verstekvonnis betekend waarbij tevens de ontruiming van het gehuurde werd aangezegd. Het exploot van betekening is in een gesloten envelop achtergelaten op het adres [straat-en plaatsnaam].
2.4
Op 18 oktober 2017 heeft de ontruiming van het gehuurde plaatsgevonden waarvan een proces-verbaal is opgemaakt door de deurwaarder.
2.5
Op 24 juli 2018 heeft [A.], sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij Bavo Europoort (waar [gedaagde] thans verblijft), schriftelijk onder meer het volgende verklaard:
“(…) In februari 2017 vertrok hij naar [land] omdat het heel erg slecht gesteld was met zijn moeder (ik begreep dat ze later overleden is). In de periode voor februari 2017 was de heer [gedaagde] echter in behandeling al langere tijd in behandeling bij een ander GGZ team van Bavo Europoort in verband met ernstige psychiatrische problemen. Uit het dossier blijkt dat het toen al niet goed met hem ging. Hij was op het moment toen hij naar zijn moeder in [land] ging psychotisch, depressief en had erg veel lichamelijke problemen waarvoor hij naar specialisten ging. (…)
Ik kan mij voorstellen dat het bericht van destijds over zijn moeder – ik begreep van de heer [gedaagde] dat zijn moeder op dat moment in coma lag en het er erg slecht uitzag – ervoor gezorgd heeft dat hij hals over kop uit Nederland vertrokken is, zonder op dat moment direct iemand aan te stellen voor de post en de tuin. De heer [gedaagde] is zelf ook nog opgenomen geweest in [land] vanwege somatische en psychische problemen. (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1
Patrimonium heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
Patrimonium heeft aan de vordering ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven, dat [gedaagde] het gehuurde niet onafgebroken als hoofdverblijf houdt en dat hij zich om die reden niet als goed huurder gedraagt. Er is dan ook sprake van een tekortkoming en Patrimonium is van mening dat dit een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. In verzet heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het verzet te laat is gedaan en dat [gedaagde] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzet.
3.2
[gedaagde] heeft gevorderd hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling, dat verstekvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, Patrimonium niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering dan wel de vordering te ontzeggen, met veroordeling van Patrimonium in de kosten van het verzet en de nakosten.
3.3
[gedaagde] beroept zich in verband met de tijdigheid van het verzet, onder verwijzing naar jurisprudentie, op artikel 6 EVRM. Hetgeen [gedaagde] inhoudelijk aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd wordt hierna onder de eis in reconventie besproken.
in reconventie
3.4
[gedaagde] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a. a) voor recht te verklaren dat Patrimonium geen enkele vordering heeft op [gedaagde];
b) Patrimonium te veroordelen tot betaling van € 28.232,39 alsmede de daarover verschuldigde wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening;
c) Patrimonium te veroordelen om binnen tien dagen na het door de kantonrechter te wijzen vonnis te zorgen voor nieuwe passende huisvesting voor [gedaagde] bij gebreke waarvan - Patrimonium een niet voor matiging vatbare onmiddellijk opeisbare dwangsom verbeurt van € 1.000,- per dag totdat aan dit bevel is voldaan;
c) Patrimonium te veroordelen in de proceskosten, waaronder de kosten van dit verzet, en de nakosten.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde] de eis vermeerderd met € 100,-.
3.4
[gedaagde] heeft aan de vordering, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is op 6 februari 2017 naar [land] gegaan om voor zijn zieke moeder te zorgen. Het was de bedoeling om slechts enkele weken te blijven, maar dit is verlengd toen zijn moeder veel zieker bleek en dus meer verzorging nodig had. Zijn moeder is uiteindelijk overleden op 23 februari 2018. Daarnaast is [gedaagde] zelf ernstig ziek geworden in [land]. Hij heeft in de periode 13 november 2017 tot en met 9 februari 2018 regelmatig en langdurig in het ziekenhuis gelegen. Op 6 maart 2018 is [gedaagde] teruggekeerd in Nederland. Toen bleek dat het gehuurde was ontruimd. Hij is nooit door Patrimonium op de hoogte gesteld, terwijl zij wist dat [gedaagde] in het buitenland was. De zus van [gedaagde] heeft Patrimonium namelijk hierover geïnformeerd en op de hoogte gehouden. Als gevolg van de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, waarvoor een juridische grond ontbreekt, is [gedaagde] nu dakloos. Zijn inboedel is vernietigd. Hij heeft hierdoor schade gelden, ook psychisch. Patrimonium heeft onzorgvuldig gehandeld. Ook als het zo zou zijn dat [gedaagde] zijn woonverplichting heeft geschonden dan dient er een belangenafweging plaats te vinden. Patrimonium had geen belang bij een ontruiming. De huur werd gewoon betaald en er was geen sprake van overlast. [gedaagde] had wel belang bij een terugkeer in het gehuurde na een traumatische tijd in [land].
[gedaagde] heeft schade geleden als gevolg van het handelen van Patrimonium. De schade bestaat uit de waarde van de vernietigde inboedel van € 16.616,54 en immateriële schade van € 10.000,-. Daarnaast heeft [gedaagde] een bedrag van € 151,78 teveel aan huur betaald en heeft hij ten onrechte een bedrag van € 300,- betaald voor een betalingsregeling die onder valse voorwendselen is aangegaan. In totaal vordert [gedaagde] in reconventie een bedrag van € 26.968,32. Dit bedrag dient nog te worden verhoogd met buitengerechtelijke kosten en rente.
3.4
Patrimonium heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat zich als volgt laat samenvatten. Patrimonium heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de kantonrechter niet bevoegd is van de vordering van [gedaagde] kennis te nemen. Het gevorderde bedrag overschrijdt het bedrag van € 25.000,-. Verder stelt zij zich op het standpunt dat de ontruiming niet onrechtmatig is geweest. [gedaagde] kwam zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet na door niet zijn hoofdverblijf te houden in het gehuurde. Dit rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee de ontruiming van het gehuurde.
3.5
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna onder de beoordeling en voor zover (thans) relevant ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter zal in dit vonnis eerst een oordeel geven over ontvankelijkheid van [gedaagde] in het verzet. Indien [gedaagde] niet ontvankelijk is in het verzet heeft dit ook invloed op de gevorderde schadevergoeding in reconventie.
Conventie
4.2
In artikel 143 lid 3 Rv is bepaald dat buiten de in lid 2 van hetzelfde artikel bedoelde gevallen - die zich in deze zaak niet voordoen - de verzettermijn aanvangt op de dag dat het vonnis ten uitvoer is gelegd. In artikel 144 sub d Rv is bepaald dat het vonnis in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken geacht wordt te zijn tenuitvoergelegd nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden. In deze zaak heeft de ontruiming plaatsgevonden op 18 oktober 2017. Dit betekent dat de verzettermijn is aangevangen op 19 oktober 2017. [gedaagde] heeft de dagvaarding aan Patrimonium laten betekenen op 18 mei 2018 en is daarmee in beginsel te laat. Dit zou betekenen dat [gedaagde] niet ontvankelijk is in zijn verzet. [gedaagde] beroept zich echter op artikel 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces) en de in de rechtspraak ontwikkelde jurisprudentie in verband met de verzettermijn. [gedaagde] wijst op een uitspraak van de Hoge Raad van 25 februari 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA4936) waarin het volgende ten aanzien van artikel 81, 83 en 84 Rv (oud) is overwogen: “Kan in zijn algemeenheid niet gezegd worden dat de in de genoemde artikelen neergelegde regeling van het verzet een onvoldoende waarborg biedt ter voorkoming van gebondenheid van een gedaagde aan een hem niet bekend veroordelend vonnis, onverkorte toepassing van de regeling kan niettemin onder omstandigheden tot een resultaat leiden dat niet meer voldoet aan de eisen van een eerlijk proces. Een dergelijke situatie kan zich voordoen indien de bij verstek veroordeelde pas in het stadium van de tenuitvoerlegging met het veroordelend vonnis bekend raakt.” Patrimonium heeft in dat verband tegengeworpen dat de door [gedaagde] aangehaalde jurisprudentie ziet op het oude recht toen geen verzet meer openstond vanaf de tenuitvoerlegging, maar dat nu in artikel 143 Rv is neergelegd dat de verzettermijn aanvangt vanaf de tenuitvoerlegging. Daarmee zijn de belangen van de gedaagde partij gewaarborgd, aldus Patrimonium. Zij verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2629). Naar het oordeel van de kantonrechter is op zichzelf juist dat het huidige artikel 143 lid 3 Rv de belangen van de niet verschenen gedaagde (beter) waarborgt. In laatstgenoemd arrest wordt in dat verband immers ook overwogen dat in de regel kan worden aangenomen dat de veroordeelde op de hoogte raakt van die tenuitvoerlegging en daardoor kennis neemt van het vonnis. Dit betekent echter niet dat zich daarmee geen geval kan voordoen waarin artikel 6 EVRM tóch wordt geschonden. Dat doet zich hier namelijk voor. [gedaagde] heeft ook door de ontruiming geen kennis genomen van het verstekvonnis. Hij was niet in Nederland en wist niets van de gerechtelijke procedure en haar gevolgen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] terecht een beroep heeft gedaan op artikel 6 EVRM. Zou daaraan voorbij worden gegaan dan betekent dat dat [gedaagde] een gang naar de rechter wordt onthouden.
4.3
De vraag rijst vervolgens wanneer de verzettermijn dan wel is gaan lopen. Naar het oordeel van de kantonrechter moet worden uitgegaan van het moment waarop [gedaagde] op de hoogte raakte van het feit dat zijn woning was ontruimd. Dat was al voor zijn terugkeer in Nederland op 6 maart 2018. Zijn zus [naam zus] heeft namelijk op 22 februari 2018 een
e-mail gestuurd aan de deurwaarder waarin zij schrijft dat het huis van haar broer is ontruimd (productie 8 bij de verzetdagvaarding). De kennis over de ontruiming van het gehuurde kan worden toegerekend aan [gedaagde], omdat hij haar had gemachtigd zijn zaken te regelen. Op dat moment had hij dus ook op de hoogte kunnen raken van de inhoud van het verstekvonnis. Hij, of zijn zus, had toen kunnen vragen naar de onderliggende stukken. Waarom zijn zus, die [gedaagde] toen nog vertegenwoordigde, pas bij e-mail van 16 april 2018 bij de deurwaarder om bewijs van de ontruiming heeft gevraagd is niet duidelijk geworden. De psychiatrische problematiek bij [gedaagde] biedt daarvoor in elk geval geen rechtvaardiging. Zijn zus zou immers zijn zaken regelen. Resumerend betekent dit, uitgaande van een verzettermijn van vier weken, dat de verzettermijn op 23 maart 2018 is verstreken. Het verzet is dan ook te laat gedaan.
4.4
[gedaagde] zal niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Reconventie
4.5
Nu het verzet niet tijdig is gedaan is het verstekvonnis onherroepelijk geworden. Daarmee staat in rechte vast dat de vordering tot ontbinding en ontruiming van Patrimonium niet ongegrond of onrechtmatig is geweest. Hieruit volgt reeds dat geen grond bestaat voor de gevorderde schadevergoeding. Een uitspraak over de bevoegdheid van de kantonrechter kan daarmee achterwege blijven.
4.6
Naast de gevorderde schadevergoeding waarvoor dus een grond ontbreekt, vordert [gedaagde] nog terugbetaling van teveel betaalde huur en een bedrag van € 300,- die hij stelt ten onrechte aan de deurwaarder te hebben betaald. Patrimonium erkent dat [gedaagde] over de maand oktober 2017 een bedrag van € 243,66 teveel aan huur heeft betaald (dat is overigens meer dan [gedaagde] vordert), maar dat zij dit bedrag heeft verrekend met het bedrag dat [gedaagde] nog aan haar is verschuldigd. Nu voldoende vast staat dat [gedaagde] in elk geval de proceskosten van de verstekprocedure en de ontruimingskosten verschuldigd is, is de kantonrechter van oordeel dat Patrimonium terecht een beroep op verrekening heeft gedaan. De gevorderde teveel betaalde huur wordt daarom afgewezen.
4.7
Ten aanzien van de betalingen die zijn gedaan in het kader van een betalingsregeling geldt dat uit de overgelegde e-mail van de deurwaarder van 23 februari 2018, productie 8 bij de verzetdagvaarding, niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] in een verkeerde veronderstelling kan hebben verkeerd over de aard van de openstaande vordering, in elk geval niet door mededelingen die de deurwaarder heeft gedaan. Integendeel, uit het door de deurwaarder bijgevoegde overzicht volgt dat de hoofdsom ziet op een schadenota.
Gelet hierop wordt [gedaagde] niet gevolgd in zijn standpunt dat de betalingsregeling op grond van een verkeerde voorstelling van zaken tot stand is gekomen. Zoals overwogen is [gedaagde] in elk geval de kosten van de verstekprocedure en de kosten van ontruiming aan Patrimonium verschuldigd zodat de betalingen ook niet zonder grond zijn gedaan. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering tot terugbetaling van een bedrag van € 300,- door Patrimonium wordt afgewezen.
Conventie en reconventie
4.8
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure en de procedure in reconventie. De kantonrechter stelt de kosten in verzet aan de zijde van Patrimonium vast op € 300,- aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punten à € 200,-) en op € 90,- (1,5 à € 60,- punt) aan salaris voor de gemachtigde in reconventie. De proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente ingaande veertien dagen na deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
verklaart [gedaagde] niet ontvankelijk in het verzet;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Patrimonium vastgesteld op € 300,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Patrimonium vastgesteld op € 90,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.