In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een verzet tegen een eerder vonnis waarbij de huurovereenkomst tussen de Woningbouwvereniging "Patrimonium" en de gedaagde, die zonder bekende woon- of verblijfplaats was, werd ontbonden en de gedaagde werd veroordeeld tot ontruiming van de woning. De ontruiming had reeds plaatsgevonden op 18 oktober 2017, en de gedaagde stelde dat hij niet op de hoogte was van het verstekvonnis, omdat hij in het buitenland verbleef om voor zijn zieke moeder te zorgen. De gedaagde beroept zich op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat recht op een eerlijk proces waarborgt. De kantonrechter oordeelde dat de verzettermijn was aangevangen op de dag na de ontruiming, en dat de gedaagde te laat was met het indienen van het verzet. Hierdoor werd hij niet ontvankelijk verklaard in zijn verzet. De kantonrechter oordeelde verder dat de vordering van de gedaagde in reconventie, die onder andere schadevergoeding eiste, niet kon worden toegewezen omdat het verstekvonnis onherroepelijk was geworden. De gedaagde werd veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure en de procedure in reconventie.