ECLI:NL:RBROT:2018:7325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
ROT 18/289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van uitkering op grond van de Ziektewet na hersteldverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als ICT-medewerker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had zich op 5 juni 2017 ziekgemeld met diverse klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Op 14 september 2017 heeft de verweerder, na onderzoek door verzekeringsartsen, besloten dat de eiser per 18 september 2017 weer in staat was om zijn eigen arbeid te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 6 december 2017. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische klachten waren toegenomen door een verkeersongeval en dat de verzekeringsartsen onvoldoende informatie hadden ingewonnen bij zijn behandelend artsen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat eiser niet in staat was om zijn werk als ICT-medewerker te hervatten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen een zelfstandig oordeel hebben gevormd over de medische situatie van eiser en dat de door eiser ingebrachte klachten niet voldoende gewicht in de schaal legden om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de uitkering per 18 september 2017 rechtmatig was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2018 in de zaak tussen

[Naam eiser] , te Spijkenisse, eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: drs. I.M. Veringmeier.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 18 september 2017 in staat geacht zijn eigen arbeid weer te verrichten en zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per die datum beëindigd.
Bij besluit van 6 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft laatstelijk werkzaamheden verricht als ICT-medewerker voor 40 uur per week. Met ingang van 5 juni 2017 heeft eiser zich ziekgemeld met oog-, slaap-, hoofdpijn- en buikpijnklachten en last van onrust als gevolg van spanningsklachten. Op 6 juni 2017 is zijn dienstverband geëindigd, waarna hem een uitkering op grond van de ZW is toegekend.
2. Bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat eiser per 18 september 2017 (weer) geschikt is voor de in aanmerking komende arbeid, zijnde ICT-medewerker. Hij heeft daarbij verwezen naar het onderzoek en de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.1.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij nog arbeidsongeschikt is. Hij heeft gesteld dat zijn medische klachten zijn toegenomen, omdat hij door een verkeersongeval op 5 juli 2017 whiplash- en (meer) psychische klachten heeft gekregen. Eiser is van mening dat verweerders artsen ten onrechte geen informatie bij de behandelend sector hebben opgevraagd. Hij heeft erop gewezen dat hij in het kader van de inmiddels aan hem toegekende werkloosheidsuitkering van de sollicitatieverplichting is vrijgesteld. Voorts heeft hij erop gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens (het onderzoek na afloop van) de hoorzitting heeft vermeld dat hij een hoge bloeddruk en spanningsklachten heeft en dat hij op 10 december 2017 een CVA (hersenbloeding) heeft gehad.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 maart 2018 overwogen dat wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; onder meer de uitspraak van 26 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4079) wordt onder "zijn arbeid" als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de ZW verstaan: de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van de verzekerde die geen werkgever (meer) heeft, onder "zijn arbeid" verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
5. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring gaat het in een geval als hier aan de orde uitsluitend om de vraag of de betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, in dit geval de arbeid als ICT-medewerker. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
6.1.
Gelet op de wijze waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar conclusie heeft onderbouwd - (mede) op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts en wat ter hoorzitting van 5 december 2017 is besproken (waaronder informatie van de behandelend sector die door eiser is weergegeven) - alsmede gelet op de overige gedingstukken, komt de rechtbank tot het oordeel dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
6.2.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen reden aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, te twijfelen. Uit de beschikbare medische gegevens kan niet worden afgeleid dat verweerders verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiser per 18 september 2017. De verzekeringsarts heeft zich zelfstandig een oordeel gevormd over de psychische en lichamelijke status van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de beoordeling in bezwaar alle door eiser naar voren gebrachte klachten - die door eiser ook in beroep naar voren zijn gebracht - en de door eiser verwoorde informatie van de behandelend sector meegewogen en heeft gemotiveerd waarom eiser geschikt is voor de functie van ICT-medewerker. Verzekeringsartsen hebben een eigen verantwoordelijkheid en mogen in beginsel op hun eigen oordeel afgaan. De rechtbank volgt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 5 december 2017.
6.3.
Nu niet is vastgesteld dat eiser als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken ongeschikt is tot het verrichten van de in aanmerking komende arbeid, heeft hij op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW geen recht op ziekengeld. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, legt - gelet ook op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 maart 2018 - tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan te oordelen dat eiser niet in staat was om de fysiek niet (zwaar) belastende arbeid van IT-engineer te verrichten. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW geabstraheerd kan worden van de werkdruk in die functie bij de ex-werkgever van eiser (verweerder hoeft bij de beoordeling of iemand ziek is geen rekening te houden met de geschiktheid om bijzondere aspecten van de laatstelijk verrichte dienstbetrekking uit te oefenen of te hanteren, zie de uitspraak van de Raad van 6 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0672). Eiser heeft in beroep geen medische stukken ingebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat hij op 18 september 2017 meer beperkingen ondervond dan waarvan verweerder is uitgegaan. Hierbij is van belang dat het in de door de wetgever gekozen systematiek niet gaat om de door eiser ervaren klachten als zodanig of om gestelde diagnoses, maar om daaruit voortvloeiende objectieve medische beperkingen. De verwijzing van eiser naar de vrijstelling voor de sollicitatieverplichting in het kader van zijn werkloosheidsuitkering treft geen doel, nu voor die beoordeling een ander wettelijk kader geldt en de verzekeringsarts bezwaar en beroep zoals gezegd een eigen verantwoordelijkheid heeft bij zijn medische beoordeling en op zijn eigen oordeel af mag gaan. Naar aanleiding van de hersenbloeding van eiser op 10 december 2017 merkt de rechtbank tot slot nog op dat een eventuele verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser na de datum in geding voor de onderhavige beoordeling buiten beschouwing dient te worden gelaten.
6.4.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder eiser terecht met ingang van 18 september 2017 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn arbeid als ICT-medewerker.
7. Het beroep van eiser dient daarom ongegrond te worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 6 september 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.