ECLI:NL:RBROT:2018:6343
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van maatschappelijke opvang op grond van de bed-bad-brood-regeling en de juridische implicaties van het beleid van de gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan over het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens maatschappelijke opvang op grond van de bed-bad-broodregeling (BBB) door de gemeente Rotterdam is beëindigd. De gemeente heeft deze beslissing genomen op basis van het beleid dat alleen opvang wordt verstrekt aan personen die actief meewerken aan een begeleidingstraject gericht op perspectief en uitstroom. Verzoeker, die sinds 2015 gebruik maakte van de BBB-regeling, heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn opvang, waarbij hij zich beroept op zijn kwetsbare gezondheidssituatie als diabetespatiënt en op het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR).
De voorzieningenrechter overweegt dat de gemeente Rotterdam geen wettelijke verplichting heeft om basisvoorzieningen te verstrekken aan verzoeker, en dat het beleid van de gemeente moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit beleid is ontwikkeld in samenwerking met lokale organisaties en is gericht op het bieden van ondersteuning aan ongedocumenteerden die meewerken aan hun terugkeer naar het land van herkomst. De rechter stelt vast dat verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd dat zijn gezondheid in gevaar komt door het ontbreken van opvang en dat de gemeente het beleid op zorgvuldige wijze heeft toegepast.
Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven. Verzoeker heeft ook verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.