ECLI:NL:RBROT:2018:5785

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2907
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid door bezit van kinderpornografie door een docent

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die werkzaam was als docent, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had zijn recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. De verweerder had echter besloten om de uitkering niet uit te betalen, omdat eiser in het bezit was van kinderpornografische afbeeldingen, wat volgens verweerder een dringende reden voor ontslag vormde. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat verweerder niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat er geen sprake was van verwijtbaarheid.

De rechtbank overwoog dat de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen op de werknemer rust en dat eiser verwijtbaar werkloos was, omdat zijn gedrag onverenigbaar was met zijn voorbeeldfunctie als docent. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een objectief dringende reden voor ontslag. Eiser had weliswaar persoonlijke omstandigheden aangevoerd, maar de rechtbank vond dat verweerder deze had onderkend en dat er geen aanleiding was om de maatregel te matigen. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de volledige maatregel terecht was opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/2907

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. N.T.M. Coehorst-van Noort,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
[werkgever], te [woonplaats] ,
gemachtigden: mr. J.C. Zevenberg, P.J. Westerweel.

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2016 is eisers recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanaf 2 mei 2016 wegens verwijtbare werkloosheid niet tot uitbetaling gebracht.
Bij besluit van 18 juli 2016 is, ervan uitgaande dat nog geen definitief besluit kan worden genomen over eisers recht op WW-uitkering, geweigerd om aan eiser voorschotten te verstrekken.
Bij besluit van 11 januari 2017 is wederom, ervan uitgaande dat nog geen definitief besluit kan worden genomen over eisers recht op WW-uitkering, geweigerd om aan eiser voorschotten te verstrekken.
Bij besluit van 30 maart 2017 (het bestreden besluit) is, onder ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser, eisers recht op uitkering op grond van de WW vanaf 2 mei 2016 wegens verwijtbare werkloosheid niet tot uitbetaling gebracht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder en [werkgever] hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde(n).

Overwegingen

1. Eiser, laatstelijk werkzaam in de functie van docent [vakgebied] bij [werkgever] , heeft op 27 maart 2016 een uitkering op grond van de WW aangevraagd omdat zijn arbeidsovereenkomst met [werkgever] bij [uitspraak] met ingang van 1 mei 2016 is ontbonden.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser thuis op zijn computer kinderpornografische afbeeldingen in zijn bezit heeft gehad, dit onverenigbaar is met zijn voorbeeldfunctie als docent en een dringende reden voor ontslag in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser een verwijt van de dringende reden kan worden gemaakt en dat er geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
3. Eiser heeft in beroep - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht ten aanzien van de objectief dringende reden van zijn werkloosheid. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat het niet van belang is of eiser de intentie had om kinderporno te downloaden of dat sprake is van onbedoelde en onbewuste bijvangst. Dit laatste is het geval nu uit de “lijst vindplaatsen kinderporno” kan worden afgeleid dat de dag waarop de bestanden zijn aangemaakt gelijk is aan het moment waarop ze voor het laatst zijn geopend. Verweerder heeft verzuimd, gelet op eisers persoonlijke omstandigheden en de gevolgen die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor hem heeft, een belangafweging te maken.
Subsidiair stelt eiser dat de gedraging hem niet in overwegende mate kan worden verweten, zodat de maatregel dient te worden gematigd tot de helft over ten hoogste 26 weken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het BW en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Of sprake is van zo’n dringende reden moet worden beoordeeld volgens de maatstaven van het arbeidsovereenkomstenrecht (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8713). Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen legt verweerder een maatregel op als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de WW. In geval het niet nakomen van de verplichting niet in overwegende mate kan worden verweten wordt de maatregel gematigd tot de helft over ten hoogste een periode van 26 weken.
4.2
Uit rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 2 september 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN6055), volgt dat als een schoolbestuur bekend wordt met het downloaden en in bezit houden van kinderporno door een leraar in het voortgezet onderwijs, in beginsel van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een leraar in het voortgezet onderwijs, die vrijwel dagelijks met kinderen die aan hem zijn toevertrouwd omgaat, heeft immers ten opzichte van hen een voorbeeldfunctie. Het downloaden en in bezit houden van kinderporno is daarmee zonder meer onverenigbaar. Daarbij is van belang dat een bestuur van een instelling voor voortgezet onderwijs heeft te waken voor de veiligheid van zijn leerlingen en de goede naam van de school, onrust bij ouders, leerlingen en collega’s zo veel mogelijk moet voorkomen en niet behoeft te tolereren dat een van zijn leraren zich met kinderporno inlaat, ook al is dat volledig in de privésfeer gebeurd.
4.3
Eiser is strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld. Volgens [uitspraken] , is eiser in het bezit geweest van kinderpornografische afbeeldingen. In het licht van de in de bewijsmiddelen bij het vonnis gerelateerde processen-verbaal van de politie met de nummers [nummers processen verbaal] en de door eiser ter terechtzitting afgelegde verklaring bij de meervoudige kamer voor strafzaken, alsmede in het licht van de in het arrest gerelateerde verklaring van [getuige] , kan er niet vanuit worden gegaan dat dit bezit slechts zogenoemde bijvangst was en eiser niet heeft geweten van de aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal op zijn computer(s). Door uit te gaan van deze feiten kan niet worden gezegd dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Eisers verwijzing naar de lijst van vindplaatsen van kinderporno op zijn personal computer is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, nu dit niet afdoet aan het bezit van kinderpornografische afbeeldingen en het opzet van eiser daarop. Verweerder is er daarom terecht vanuit gegaan dat sprake was van een objectief dringende reden voor ontslag. De vraag of ook sprake was van een dringende reden in subjectieve zin, is niet in geschil.
4.4
Uit het bestreden besluit kan worden afgeleid dat verweerder eisers persoonlijke omstandigheden, zoals de duur van het dienstverband, zijn goede staat van dienst en de (financiële) gevolgen van het bestreden besluit voor eiser, heeft onderkend. Hoewel de motivering van de belangenafweging niet de schoonheidsprijs verdient, kan echter niet gezegd worden dat verweerder geen belangenafweging heeft gemaakt.
4.5
Gelet op hetgeen in 4.3 is overwogen kan niet tot de conclusie worden gekomen dat eisers gedraging hem niet in overwegende mate kan worden verweten, zoals bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de WW. Verweerder was daarom gehouden om eiser de volledige maatregel op te leggen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, mr. J. de Gans en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. drs. C.M. Steemers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.