ECLI:NL:RBROT:2018:5194

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
ROT 17/2476
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhaving verzoek Warmtewet door Autoriteit Consument en Markt

In deze zaak hebben eisers, bewoners van de wijk Hoogeland in Naaldwijk, beroep ingesteld tegen een besluit van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) waarin hun verzoek om handhaving op grond van de Warmtewet werd afgewezen. Het primaire besluit van ACM, dat op 23 mei 2014 werd genomen, weigerde handhavend op te treden tegen Vestia, de warmteleverancier, die volgens eisers de maximumprijs voor warmte zou hebben overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat ACM bij de toetsing aan de maximumprijs ten onrechte een onderscheid heeft gemaakt tussen warmte en koude. De rechtbank oordeelt dat de levering van het door Vestia geleverde water, dat een temperatuur van ongeveer 12 graden Celsius heeft, moet worden gekwalificeerd als 'warmte' in de zin van de Warmtewet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek om handhaving wegens overschrijding van de maximumprijs en verplicht ACM om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank verklaart het beroep tegen het invorderingsbesluit ongegrond, omdat Vestia heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt dat ACM het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/2476

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juli 2018 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te Naaldwijk, eisers,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster,

gemachtigden: mr. drs. P. van Asperen en mr. M. Vleggeert,
Aan de procedure neemt mede als derde partij deel:
Verantwoord Wonen B.V., handelend onder de naam Vestia Energie (Vestia) , te Rotterdam,
gemachtigde: mr. J.L. Zijlma.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerster het verzoek van bewoners van de wijk Hoogeland in Naaldwijk, waaronder eisers, om op grond van de Warmtewet handhavend op te treden tegen Vestia afgewezen.
Bij besluit van 18 december 2014 heeft verweerster de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:30) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) het beroep van eisers tegen het besluit van 18 december 2014 gegrond verklaard, het besluit van 18 december 2014 vernietigd en verweerster opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 9 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eisers gegrond verklaard voor zover dit ziet op de toepassing van de Warmtewet op de warmtelevering door Vestia en het verstrekken van verbruiksgegevens op grond van artikel 2, tweede lid, van de Warmtewet en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Verweerster heeft een last onder dwangsom opgelegd waarin Vestia wordt verplicht met ingang van het jaar 2017 een nota te verstrekken aan de bezwaarmakers die zijn aangesloten op het Bronnet van Vestia waaruit het aantal afgenomen Gigajoule (GJ) warmte door de desbetreffende individuele bewoner blijkt. De last verplicht Vestia er verder toe om de nota’s over de jaren 2014, 2015 en 2016 alsnog te versturen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 juni 2017 (het invorderingsbesluit) heeft verweerster het verzoek van eisers tot het invorderen van een dwangsom wegens niet nakoming van de opgelegde last afgewezen.
Bij brief van 17 mei 2017 heeft verweerster de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden. Ten aanzien van gedeelten van stukken heeft verweerster op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend zij daarvan kennis zal mogen nemen en verzocht om met toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Awb te beslissen dat de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
Vestia heeft een schriftelijke reactie op het beroepschrift ingediend.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers en verweerster hebben nadere stukken ingediend.
Verweerster heeft op 21 december 2017 een aangepast verzoek om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb ingediend. Verweerster heeft voor een aantal stukken niet langer het beroep op 8:29, derde lid, van de Awb gehandhaafd. Bij brief van 12 januari 2018 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken nogmaals toegezonden.
Bij beslissing van 16 januari 2018 heeft de rechter-commissaris beperking van de kennisneming van de stukken waarvoor het (aangepast) verzoek is gedaan gerechtvaardigd geacht.
Eisers hebben geen toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend. Vestia heeft wel toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid van de Awb verleend. Uit het verzoek van verweerster volgt dat de beperking van de kennisneming enkel persoonlijke gegevens van diverse bewoners van de wijk Hoogeland betreft. De rechtbank heeft van deze gegevens geen kennis genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en [naam] . Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Vestia heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn bewoners van de wijk Hoogeland in Naaldwijk. De woningen van eisers worden verwarmd en gekoeld met behulp van grondwater dat aan hen wordt geleverd via het zogenoemde “Bronnet” van Vestia . Dit water wordt opgepompt uit bronnen in de bodem waarin warmte en koude worden opgeslagen (WKO). De warmte betreft voornamelijk overtollige zonnewarmte die afkomstig is uit de nabij gelegen kassen. De woningen van eisers zijn elk voorzien van een warmtepomp die warmte aan het grondwater onttrekt om daarmee de woning en warmwaterboiler voor het tapwater te verwarmen. De gemiddelde temperatuur van het grondwater in het Bronnet gemeten in het jaar 2013 bedroeg 11,95 graden Celsius. Voor de levering van het grondwater via het Bronnet hebben eisers en Vestia “een overeenkomst levering bronwarmte” gesloten. In een bijlage bij deze overkomst zijn de tarieven opgenomen die voor de levering in rekening worden gebracht
.
2. Het CBb heeft in de uitspraak van 22 februari 2016 als volgt overwogen :

Het College volgt niet het standpunt van ACM en Vestia dat uit de Memorie van Toelichting bij de Warmtewet moet worden afgeleid dat de levering van het water via het Bronnet aan eisers niet als de levering van “warmte” in de zin van de Warmtewet kan worden aangemerkt. Appellanten hebben terecht naar voren gebracht dat de voornaamste doelstelling van de Warmtewet is gelegen in de bescherming van verbruikers zoals zijzelf, die voor hun warmtebehoefte geheel afhankelijk zijn van hun lokale warmteleverancier (Kamerstukken II 2002-2003, 29 048, nr. 3). Wat daarbij onder “warmte” dient te worden verstaan en tot wie die bescherming zich dus uitstrekt, heeft de wetgever in het kader van de formulering van de definitie van het begrip warmte uitdrukkelijk onder ogen gezien. Uit de hiervoor onder 3.3 geciteerde passages uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever er daarbij voor heeft gekozen om ook vormen van warmte met een lage temperatuur als hier aan de orde, onder de Warmtewet te laten vallen.Voor het standpunt van ACM dat niettemin toch een vereiste ten aanzien van de (minimum)temperatuur van de geleverde warmte zou gelden, omdat in de Memorie van Toelichting staat dat die warmte geschikt moet zijn voor huishoudelijke doeleinden, bieden de wet en de daarbij behorende parlementaire toelichting onvoldoende aanknopingspunten. Allereerst behoort de Memorie van Toelichting bij de voorgestelde wettekst zoals deze luidde nog voordat daarin een definitie van het begrip warmte was opgenomen. Daarnaast berust het standpunt van ACM voornamelijk op de toelichting bij een bepaling waarin, met het oog op de bescherming van de verbruikers, verplichtingen van de warmteleverancier zijn vastgelegd. In die context ligt het voor de hand om de geschiktheid voor huishoudelijke doeleinden vanuit het perspectief van de verbruikers te zien: de temperatuur van de geleverde warmte moet hoog genoeg zijn om in hun warmtebehoefte te voorzien. Deze grond slaagt.”
3. Naar aanleiding van de uitspraak van het CBb heeft Dienst Energie (DE) van ACM onderzoek gedaan naar mogelijke overtredingen van de Warmtewet in de wijk Hoogeland door Vestia . Vestia is verzocht een splitsing aan te brengen in het tot op heden gehanteerde vastrechttarief, dat zowel koude- als warmtelevering omvat, zodat de component die ziet op warmtelevering getoetst kan worden aan de maximumprijs zoals bedoeld in artikel 5 van de Warmtewet. Vestia heeft berekend hoe de uitsplitsing tussen warmte en koude dient uit te vallen. Vestia heeft aangegeven dat twee-derde van het door haar in rekening gebrachte tarief betrekking heeft op de levering van warmte en een derde van het tarief ziet op de levering van koude. Deze verdeling is gebaseerd op twee verschillende berekeningsmethoden. Bij de eerste methode is de verdeling vastgesteld aan de hand van de totale warmte- en koudevraag van alle woningen die op het bronnet zijn aangesloten. Bij de tweede methode is de verdeling gebaseerd op de kostentoerekening van de koudelevering, waarbij het restant aan kosten dus aan warmtelevering kan worden toegerekend. Greenvis B.V. ( Greenvis) is door verweerster gevraagd de methodiek van Vestia waarin een onderverdeling is gemaakt tussen warmte en koude te beoordelen.
In het rapport van 21 juli 2016 komt Greenvis tot de volgende conclusies:
“ Methode 1 voor het bepalen van het vastrecht van koude op basis van de verdeling tussen het warmte- en koudeverbruik ter plaatse van de bronnen is beperkt bruikbaar omdat onduidelijk is of deze methode leidt tot een realistische verdeling tussen warmte en koude bij eindgebruikers.
Methode 2 voor het bepalen van het vastrecht van koude op basis van de vermeden kosten voor koudegebruik is niet bruikbaar om het vastrecht van koude te bepalen omdat de verschillende koelsystemen slecht vergelijkbaar zijn qua comfort en er op basis van de beschikbare gegevens geen éénduidige kosten voor de alternatieve koelsystemen zijn te bepalen.
Het door Vestia Energie bepaalde vastrecht voor koude ligt binnen de gevonden bandbreedte die andere partijen hanteren voor vastrecht voor koude bij WKO-systemen. Het door Vestia Energie vastgestelde tarief voor koude is daarmee niet uniek hoog.
Het minimumaantal GJ’s warmte dat een afnemer moet afnemen om te kunnen aannemen dat Vestia zich houdt aan de maximumtarieven volgens de warmtewet is in de stukken van Vestia niet uitgesplitst naar de verschillende woningtypes.
Het al dan niet voldoen aan de maximumtarieven van de Warmtewet hangt af van de waarschijnlijkheid om onder de grenswaarden van 5,4 GJ (voor een tussenwoning zone B) en 7,6 GJ (voor een hoekwoning zone C) uit te komen. Bij een perfect opererende warmtepomp (COP conform TNO-gelijkwaardigheidsverklaring) en energiezuinige tussenwoning (warmtevraag volledig conform EPC-berekening) komt met inachtneming van spreiding door zuinig gedrag de ‘absolute ondergrens’ uit op 8,6 GJ/jaar. Voor een hoekwoning is dat 13,8 GJ/jaar. In combinatie met conclusie 3 betekent dit dat het aannemelijk is dat de door Vestia in rekening gebrachte tarieven voldoen aan de maximumtarieven van de Warmtewet anno 2016.”
In het rapport van DE worden de bevindingen van Greenvis overgenomen en wordt vervolgens het verbruik per woning getoetst aan het verbruikersdeel van het maximumtarief. Per zone woningen wordt geconcludeerd dat de maximumtarieven niet worden overschreden, zodat het verzoek om handhaving in zoverre is afgewezen. Wel constateert verweerster een overtreding van artikel 2, tweede lid, van de Warmtewet in samenhang bezien met artikel 2 en artikel 4, eerste lid, onder b, van het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie (het Besluit).
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerster Vestia de volgende last onder dwangsom opgelegd:
1. Vestia beëindigt de overtreding van artikel 2, tweede lid, van de Warmtewet, door verbruikgegevens te verstrekken.
2. Vestia dient deze last te hebben uitgevoerd door:
a. binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit aan elk van de bezwaarmakers die zijn aangesloten op het Bronnet van Vestia een nota te verstrekken waaruit het aantal (uit het Bronnet) afgenomen GJ warmte over de kalenderjaren 2014, 2015 en 2016 blijkt.
b. uiterlijk 31 maart 2018 aan elk van de bezwaarmakers die zijn aangesloten op het Bronnet van Vestia met ingang van het jaar 2017 ten minste éénmaal per jaar een nota te verstrekken waaruit het aantal afgenomen GJ warmte door de desbetreffende individuele bewoner blijkt.
3.a. Vestia verbeurt een dwangsom van € 10.000,- zodra zij na de begunstigingstermijn niet aan de last onder 2a voldoet.
3.b. Vestia verbeurt een dwangsom van € 10.000,- zodra zij na de begunstigingstermijn niet aan de last onder 2b voldoet.
4.a. Vestia verbeurt een dwangsom van € 10.000,- per volledige week dat zij na de begunstigingstermijn niet aan de last onder 2a voldoet.
4.b. Vestia verbeurt een dwangsom van 10.000,- per volledige week, te rekenen vanaf
1 januari 2018, dat zij niet aan de last onder 2b voldoet.
5. ACM stelt het bedrag waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd per last vast op € 150.000,-.
6. De last heeft een looptijd van twee jaren.
7.a. ACM verbindt aan de last 2a het voorschrift dat Vestia aan ACM binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een geanonimiseerd voorbeeld verstrekt van een nota, waaruit het aantal (uit het Bronnet) afgenomen GJ warmte over het kalenderjaar 2016 blijkt.
7.b. ACM verbindt aan de last 2b het voorschrift dat Vestia aan ACM uiterlijk 31 maart 2018 een geanonimiseerd voorbeeld van een nota aan ACM verstrekt, waaruit het aantal afgenomen GJ warmte over het kalenderjaar 2017 blijkt.
5. Bij brieven van 18 april 2017 heeft Vestia (ter uitvoering van het bestreden besluit) een overzicht van het verbruik over de jaren 2014, 2015 en 2016 aan eisers toegestuurd en meegedeeld dat het overzicht van het jaar 2017 in het eerste kwartaal van 2018 zal worden toegezonden.
6. Eisers voeren in beroep aan dat verweerster ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de maximumprijs niet is overschreden, zodat verweerster hierop ten onrechte niet heeft gehandhaafd. Tevens zijn eisers van mening dat de opgelegde last wegens overtreding van artikel 2, tweede lid, van de Warmtewet in samenhang bezien met artikel 2 en artikel 4, eerste lid, onder b, van het Besluit niet ver genoeg gaat. Tot slot stellen eisers dat verweerster ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen dwangsommen zijn verbeurd.
De bevoegdheid van de rechtbank
7.1.
Zoals blijkt uit de uitspraak van het CBb van 22 februari 2016, is de Warmtewet ook van toepassing op de levering van grondwater van ongeveer 12 graden Celsius dat bestemd is voor verwarmingsdoeleinden. Dat bij de evaluatie van de Warmtewet is uitgegaan van een andere veronderstelling, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien het CBb deze andere veronderstelling in zijn uitspraak van 22 februari 2016 juist heeft verworpen.
7.2.
De rechtbank acht zich op grond van artikel 7 van bijlage 2 van de Awb bovendien bevoegd over het bestreden besluit in zijn geheel te oordelen en niet alleen over het gedeelte tot oplegging van een last onder dwangsom in verband met overtreding van artikel 2, tweede lid, van de Warmtewet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat ook de weigering om een last onder dwangsom op te leggen aangemerkt kan worden als een besluit genomen op grond van artikel 18 van de Warmtewet. De rechtbank vindt hiervoor steun in (onder meer) de uitspraak van het CBb van 9 augustus 2017, ECLI:NL:CBB:2017:275.
Beoordeling
Toets aan de maximumprijs
8. Naar de mening van eisers overschrijdt Vestia de door ACM vastgestelde maximumprijs. Deze maximumprijs is gebaseerd, op het Niet-Meer-Dan-Anders principe (NMDAprincipe), dat inhoudt dat een gebruiker van warmte die is aangesloten op een collectieve warmtevoorziening niet meer mag betalen dan een gebruiker met een gasaansluiting en een ketel. Dit NMDA-principe houdt volgens eisers in dat ACM bij deze toets niet alleen het maandelijkse tarief dat Vestia in rekening brengt, moet beoordelen, maar ook de kosten voor de kapitaallast en voor onderhoud, alsmede elektriciteitskosten van de warmtepomp mee moet nemen. Naar de mening van eisers is de warmtepomp onderdeel van het warmtenet, ook al ligt die in het gebouw van een kleinverbruiker. Ten aanzien van de splitsing van het tarief in warmte- en koudelevering merken eisers op dat de conclusies uit het rapport van DE onjuist zijn.
9. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Warmtewet wordt onder warmtenet verstaan: het geheel van tot elkaar behorende, met elkaar verbonden leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, behoudens voor zover deze leidingen, installaties en hulpmiddelen zijn gelegen in een gebouw of werk van een verbruiker of van een producent en strekken tot toe- of afvoer van warmte ten behoeve van dat gebouw of werk.
Op grond van artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van de Warmtewet brengt ten aanzien van de levering van warmte de leverancier ten hoogste in rekening de maximumprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid.
Artikel 5 van de Warmtewet luidt:
1. De Autoriteit Consument en Markt stelt de maximumprijs vast die een leverancier ten hoogste zal berekenen voor de levering van warmte. Van het besluit tot vaststelling van een maximumprijs wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
2. De maximumprijs:
a. is gebaseerd op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron. Deze kosten worden bepaald met de rendementsmethode;
b. is opgebouwd uit een gebruiksafhankelijk deel, uitgedrukt in een bedrag in euro per gigajoule, en een gebruiksonafhankelijk deel uitgedrukt in een bedrag in euro.
10. Verweerster hanteert voor de vaststelling van de maximumprijs het NMDA-principe als grondslag. Uit dit op de Warmtewet gebaseerde principe volgt dat verbruikers nooit meer hoeven te betalen dan de vastgestelde maximumprijs.
11. De rechtbank beantwoordt de vraag of de kosten van de warmtepomp een rol spelen bij de berekening van de maximumprijs die Vestia bij eisers in rekening mag brengen ontkennend. Uit de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Warmtewet opgenomen definitie van het begrip warmtenet en de toelichting daarop in de Memorie van Toelichting volgt namelijk dat de warmtepomp geen deel uitmaakt van het warmtenet. De warmtepomp is immers gelegen in het gebouw (de woning) van de verbruiker en strekt tot toe- en afvoer van warmte ten behoeve van die woning. De omstandigheid dat het water op het overdrachtspunt (dus vóór de waterpomp) nog niet geschikt is voor huishoudelijk gebruik, betekent niet dat het overdrachtspunt pas na de waterpomp ligt. Uit de voornoemde uitspraak van de CBb van 22 februari 2016 blijkt immers dat het erom gaat dat het water (uiteindelijk) bestemd is voor huishoudelijk gebruik.
12. De volgende vraag die bij de rechtbank voorligt is of de Warmtewet een voldoende wettelijke basis biedt om bij de toetsing aan de maximumprijs het onderscheid tussen warmte en koude te maken nu verweerster in navolging van het CBb de geleverde bronwarmte als warmte in de zin van de Warmtewet heeft beschouwd. Vaststaat dat al het water op het overdrachtspunt ongeveer 12 graden Celsius is en pas daarna met behulp van de warmtepomp wordt gebruikt voor verwarming (met behulp van de warmtepomp) of voor verkoeling. Uit de voornoemde uitspraak van het CBb van 22 februari 2016 volgt dat het door Vestia geleverde water van 12 graden Celsius gekwalificeerd moeten worden als ‘warmte’ in de zin van de Warmtewet. Dat een deel van het geleverde water voor verkoeling wordt gebruikt, is daarbij niet bepalend, omdat de verbruiker zelf na het overdrachtspunt bepaalt hoe de geleverde warmte, die als zodanig hoog genoeg is om in zijn warmtebehoefte te voorzien, wordt aangewend. Aangezien ook de levering van water met een temperatuur van 12 graden Celsius de levering van warmte inhoudt, heeft verweerster in het bestreden besluit ten onrechte de door Vestia aangegeven splitsing van het geleverde water in twee derde deel warmte en een derde deel koude gevolgd bij de toetsing aan de maximumprijs. Dit betekent dat de levering van genoemd bronwater volledig onder de toepassing van de Warmtewet valt en bij de toetsing aan de maximumprijs in dit geval geen component voor de levering van koude mag worden onderscheiden, zodat het door Vestia gehanteerde vastrechttarief volledig aan de maximumprijs van artikel 5 van de Warmtewet moet worden getoetst. Het bestreden besluit berust op dit punt derhalve niet op een deugdelijke motivering en is in zoverre in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. Deze beroepsgrond slaagt. Verweerster zal nader moeten onderzoeken of sprake is van een mogelijke overschrijding van de maximumprijs.
13. Tot slot moet worden beoordeeld of Vestia verplicht is haar tarief op te splitsen in een gebruiksafhankelijk deel en een gebruiksonafhankelijk deel of dat zij één (vastrecht)tarief mag hanteren. Wat betreft de toets aan de maximumprijs staat vast dat Vestia geen gebruiksafhankelijk tarief per GJ in rekening brengt en dat het vastrechttarief dat Vestia in rekening brengt hoger is dan het gebruiksonafhankelijke deel zoals dat door verweerster is berekend in verband met de vaststelling van de maximumprijs. Uit artikel 5, tweede lid, onder b van de Warmtewet volgt dat de maximumprijs is opgebouwd uit een gebruiksafhankelijk deel en een gebruiksonafhankelijk deel. Dit betekent echter niet dat ook de warmteleverancier verplicht is zijn tarief op dezelfde wijze te splitsen. Vestia mag dus één (vastrecht)tarief hanteren mits dat niet hoger is dan de maximumprijs als bedoeld in artikel 5 van de Warmtewet. De rechtbank vindt steun voor deze uitleg in de Nota van Toelichting bij het Warmtebesluit (Staatsblad 2013, 359, p. 8) waaruit blijkt dat de toetsing zelf geschiedt aan de totale maximumprijs en niet aan de losse componenten zoals die zijn gespecificeerd in de artikelen 3 en 4 van het Warmtebesluit. Het is Vestia dus toegestaan het hoger vastrecht te compenseren met een lager tarief per GJ (het gebruiksafhankelijke deel), mits dat vastrechttarief niet hoger is dan de totale maximumprijs als bedoeld in artikel 5 van de Warmtewet.
Inzicht in het verbruik
14. Eisers stellen in beroep dat Vestia meetgegevens van het warmteverbruik en stroomverbruik van de warmtepomp aan de bewoners dient te verstrekken. Eisers wijzen op de noodzaak tot het plaatsen van een meter als bedoeld in artikel 8 van de Warmtewet. Verbruiksgegevens zijn naar de mening van eisers essentieel voor warmteleveranciers en voor afnemers om inzicht te verkrijgen in de totale kosten van hun verbruik en de redelijkheid daarvan. Hierdoor heeft een afnemer controle over zijn energieverbruik en kan hij zijn energieverbruik in dat opzicht verbeteren, maar ook kan hij zich zo nodig verdedigen tegen een monopolistische warmteleverancier. Eisers menen bovendien dat niet alleen aan de bezwaarmakers maar aan alle bewoners van de wijk Hoogeland die zijn aangesloten op het bronnet van Vestia een nota dient te worden toegestuurd.
14.1.
Op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Warmtewet heeft een leverancier tot taak er zorg voor te dragen dat binnen een redelijke termijn aan verbruikers en voor iedere eenheid een individuele meter ter beschikking wordt gesteld door middel van verhuur die het actuele warmteverbruik kan weergeven en die informatie kan geven over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk verbruik, wanneer een verbruiker hierom vraagt, tenzij het ter beschikking stellen technisch onmogelijk is of financieel niet redelijk is.
Artikel 8a van de Warmtewet bepaalt:
1. Indien de leverancier de aan de verbruiker in rekening te brengen kosten voor de levering van warmte niet baseert op een individuele warmtemeter als bedoeld in artikel 8, baseert hij, onverminderd artikel 8, tweede lid, de kosten met inachtneming van artikel 2, vierde lid, op individuele warmtekostenverdelers die het warmteverbruik van elke radiator meten, tenzij de installatie daarvan niet kostenefficiënt is.
2. Indien de leverancier de aan de verbruiker in rekening te brengen kosten voor de levering van warmte niet baseert op een individuele warmtemeter of individuele warmtekostenverdelers, baseert hij de kosten met inachtneming van artikel 2, vierde lid, op een voor alle verbruikers inzichtelijke kostenverdeelsystematiek.
3. De kostenverdeelsystematiek, bedoeld in het tweede lid, gaat uit van een binnen de technische en financiële mogelijkheden zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke aandeel van het verbruik van de individuele verbruiker.
4. In afwijking van het derde lid kunnen als onderdeel van de kostenverdeelsystematiek kosten van verbruik in het gemeenschappelijk belang en redelijke kosten voor uitvoering van de kostenverdeelsystematiek zelf aan individuele verbruikers worden toegerekend.
5. De warmtekostenverdelers en andere technische voorzieningen voor benadering, meting of registratie van het aandeel van de individuele verbruiker in het totale verbruik, worden aan de hand van daarvoor gangbare technische normen geïnstalleerd en toegepast.
6. Op daartoe strekkend verzoek van één of meer verbruikers laat de leverancier éénmalig door een onafhankelijke, voor zowel verbruiker als leverancier aanvaardbare deskundige onderzoek uitvoeren naar de mate waarin de kostenverdeelsystematiek voor die verbruiker of verbruikers, voldoet aan het eerste tot en met vierde lid. De helft van de kosten van dit onderzoek komt voor rekening van de leverancier.
7. Op daartoe strekkend verzoek van één of meer verbruikers laat de leverancier de werking van de warmtekostenverdelers controleren door een onafhankelijke, voor zowel verbruiker als leverancier aanvaardbare deskundige. De toedeling van de kosten van dit onderzoek tussen verbruikers en leverancier vindt plaats op basis van de conclusie van het onderzoek.
8. Indien de verbruiker of verbruikers en de leverancier niet tot overeenstemming komen over de keuze van een voor beiden aanvaardbare deskundige dan kan de Autoriteit Consument en Markt worden gevraagd om deze aan te wijzen.
9. De leverancier verleent aan het onderzoek de nodige medewerking.
10. Indien bestaande technische voorzieningen als bedoeld in het vijfde lid worden vervangen, zorgt de leverancier dat de nieuwe voorzieningen van een type zijn waarvan een onafhankelijke deskundige aan de hand van daarvoor gangbare technische normen de deugdelijkheid heeft vastgesteld.
14.2.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de Warmtewet is dat de leverancier een individuele meter aan verbruikers ter beschikking stelt die het actuele warmteverbruik kan weergeven
wanneereen verbruiker hierom heeft gevraagd
tenzijhet ter beschikking stellen technisch onmogelijk of financieel onredelijk is (artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Warmtewet). Vast staat dat eisers niet om een individuele meter hebben gevraagd. De rechtbank verwijst hiertoe naar het verslag van de hoorzitting van 16 november 2016, waarin de gemachtigde van eisers desgevraagd heeft verklaard dat niet is verzocht om plaatsing van een individuele meter, wat ter zitting is bevestigd. Daarnaast heeft Vestia zich op het standpunt gesteld dat het plaatsen van een GJ-meter vóór de warmtepomp op dit moment technisch onmogelijk is, omdat hiervoor geen geschikte meters bestaan, en financieel onhaalbaar is, omdat daarvoor een aanzienlijke bouwkundige ingreep nodig zou zijn. Bij gebreke van een individuele meter baseert de leverancier de kosten op individuele warmtekostenverdelers, tenzij dit niet kostenefficiënt is (artikel 8a, eerste lid, van de Warmtewet). Vestia heeft aangevoerd dat deze optie niet kostenefficiënt is, wat eisers niet gemotiveerd hebben betwist. Indien de leverancier de kosten niet op basis van één van de twee hiervoor genoemde methoden berekend, baseert hij de kosten op een voor alle verbruikers inzichtelijke kostenverdeelsystematiek (artikel 8a, tweede lid, van de Warmtewet) die uitgaat van een - binnen de technische en financiële mogelijkheden - zo nauwkeurig mogelijke benadering van het werkelijke verbruik van de individuele verbruiker. De door Vestia gehanteerde kostenverdeelsystematiek is gebaseerd op het vermogen van de waterpomp, dat weer samenhangt met de grootte en de ligging van de woning, uitgaande van een energetisch goed renderend systeem en aansluiting van alle woningen in het plangebied. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende onderbouwd dat deze kostenverdeelsystematiek ondeugdelijk is. Daarbij speelt mee dat eisers geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om Vestia op grond van artikel 8a, zesde lid, van de Warmtewet de gebruikte systematiek door een onafhankelijke deskundige te laten toetsen.
15.1.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Warmtewet verstrekt een leverancier de verbruikers aangesloten op zijn warmtenet ten minste eenmaal per jaar een volledige en voldoende gespecificeerde nota met betrekking tot de door hem geleverde diensten.
Artikel 8b van de Warmtewet bepaalt:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de inrichting van energiekostenramingen en facturen inzake het verbruik van warmte,
b. de frequentie van facturen inzake het verbruik van warmte,
c. het verstrekken van gegevens over het verbruik van warmte,
d. degenen die de informatie, bedoeld in de onderdelen a, b en c, verstrekken, welke regels kunnen verschillen per categorie van ontvangers van de informatie, bedoeld in de onderdelen a, b en c,
e. het op verzoek van een afnemer toesturen van facturen, factureringsinformatie en energiekostenramingen, eventueel langs elektronische weg,
f. de kosten van toegang tot meetgegevens en van facturatie en
g. degenen die om de informatie, bedoeld in onderdeel e, kunnen verzoeken.
15.2.
De in artikel 8b van de Warmtewet bedoelde regels zijn vastgesteld in het Besluit. Op grond van artikel 2 van het Besluit verstrekt een energieleverancier of een leverancier van brandstof ten minste eenmaal per jaar een factuur aan een eindafnemer voor de afgenomen energie of voor de afgenomen brandstof.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit bevat een factuur van een energieleverancier:
a. de periode waarop de factuur betrekking heeft;
b. de totale hoeveelheid afgenomen energie in de betreffende periode;
c. de totale kosten voor de afgenomen energie in de betreffende periode;
d. de verbruiksafhankelijke kosten voor de afgenomen energie in de betreffende periode;
e. de verbruiksonafhankelijke kosten voor de afname van energie in de betreffende periode;
f. in voorkomend geval de totale hoeveelheid door een eindafnemer aan het net geleverde energie in de betreffende periode;
g. in voorkomend geval de overeengekomen prijs voor de aan het net geleverde energie in de betreffende periode;
h. in voorkomend geval de netto hoeveelheid door een eindafnemer verbruikte energie in de betreffende periode;
i. in voorkomend geval de kosten voor de netto hoeveelheid afgenomen energie in de betreffende periode.
Op grond van artikel 6 van het Besluit verstrekt een energieleverancier ten minste een keer per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht aan een eindafnemer.
15.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Vestia met de op last van verweerster aan eisers verstrekte nota met daarin het aantal GJ warmte dat is geleverd over de kalenderjaren 2014, 2015 en 2016 (en de toezegging dat het overzicht van het jaar 2017 in het eerste kwartaal van 2018 zal worden toegezonden) voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 2, tweede lid, van de Warmtewet in samenhang met artikel 2 en artikel 4, eerste lid, van het Besluit. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat Vestia geen verbruiksafhankelijke component hanteert en niet in geschil is dat eisers middels een factuur al jaren op de hoogte zijn gesteld van de verbruiksonafhankelijke kosten (het vastrecht), die gelijk zijn aan de totale kosten van de afgenomen energie. Met de verstrekte nota wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de in de Warmtewet gestelde eisen. Gelet op overweging 14.2 heeft Vestia hierbij gebruik kunnen maken van niet-geijkte meetwaarden, omdat geijkte meetwaarden niet voorhanden zijn. Nu de rechtbank blijkens punt 11 van deze uitspraak van oordeel is dat de warmtepomp niet tot het warmtenet behoort, heeft verweerster zich terecht op het standpunt gesteld dat voor Vestia niet de plicht bestaat om gegevens over het stroomverbruik van de warmtepomp aan eisers te verstrekken. Het beroep van eisers slaagt in zoverre dus niet.
Hoewel de rechtbank met eisers van oordeel is dat Vestia op grond van artikel 2, tweede lid, van de Warmtewet gehouden is aan elk van de bewoners in de wijk Hoogeland die zijn aangesloten op het bronnet van Vestia een nota te verstrekken waaruit het aantal afgenomen GJ warmte blijkt, ziet de rechtbank niet in welk belang eisers hebben bij deze beroepsgrond. Eisers kunnen niet opkomen voor de belangen van de andere bewoners.
Contract en civiele rechter
16. Eisers menen dat verweerster ernstig te kort schiet in haar taak de eindverbruiker te beschermen door wat betreft mogelijke tekortkomingen in de uitvoering van de ‘Overeenkomst levering Bronwarmte’ in het bestreden besluit te verwijzen naar de civiele rechter. Aangezien de bestuursrechter niet bevoegd is te oordelen over de vraag of overeenkomsten tussen partijen worden nagekomen, laat de rechtbank deze beroepsgrond buiten bespreking.
Slot
17. Gelet op wat is overwogen onder 12 is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Omdat verweerster nader zal moeten onderzoeken of sprake is van een mogelijke overschrijding van de maximumprijs en vervolgens moet beoordelen welk gevolg zij aan een eventuele overschrijding verbindt, ziet de rechtbank geen mogelijkheid het voorliggende geschil definitief te beslechten. Verweerster dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers voor zover die zien op de afwijzing van het verzoek om handhaving wegens overschrijding van de maximumprijs.
Het invorderingsbesluit
18. Eisers hebben het invorderingsbesluit betwist, zodat het beroep hierop op grond van artikel 5:39, eerste lid van de Awb mede betrekking heeft.
De rechtbank is met verweerster van oordeel dat Vestia met de verstrekte nota waaruit de hoeveelheid GJ warmte over de kalenderjaren 2014, 2015 en 2016 blijkt, heeft voldaan aan de bij het bestreden besluit opgelegde last. Nu in het dictum van het bestreden besluit staat dat aan bezwaarmakers een nota moet worden verstrekt en de rechtbank niet is gebleken dat hieraan niet zou zijn voldaan, heeft Vestia ook in zoverre aan de last voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dan ook geen dwangsommen verbeurd en heeft verweerster het verzoek tot invordering terecht afgewezen.
19. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep tegen het invorderingsbesluit ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
20. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerster aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
21. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit gegrond voor zover dit ziet op de afwijzing van het verzoek om handhaving wegens overschrijding van de maximumprijs;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- bepaalt dat verweerster een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit voor het overige ongegrond;
- verklaart het beroep gericht tegen het invorderingsbesluit ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, voorzitter, en mr. A. van Gijzen en mr. C.J. Wolswinkel, leden, in aanwezigheid van mr. J.V. Baan-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Ter informatie worden eisers erop gewezen dat het - hoewel zij in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk zijn gesteld - van belang kan zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en eisers daarin niet willen berusten.