ECLI:NL:CBB:2017:275

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
17/900 en 17/901
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering boetes op te leggen voor overtredingen van de Wet dieren

In deze zaak hebben appellanten beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Economische Zaken om boetes op te leggen aan hun buurman voor twee overtredingen van de Wet dieren. De appellanten hebben tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de weigering om boetes op te leggen moet worden aangemerkt als een besluit op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren. Aangezien het College van Beroep voor het bedrijfsleven niet bevoegd is om over dit besluit te oordelen, heeft de voorzieningenrechter het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening ter behandeling doorgezonden aan de rechtbank Rotterdam. De uitspraak is gedaan op 9 augustus 2017, waarbij het door appellanten betaalde griffierecht zal worden gerestitueerd.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummers: 17/900 en 17/901
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2017 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellanten

(gemachtigden: mr. J.M. Smits en mr. P. Mirshekar),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van appellanten om boetes op te leggen aan hun buurman, de bewoner van het perceel [adres] te [plaats] , tegen het in strijd met de regelgeving bewaren/behandelen van kadavers en het niet hebben van een reinigings- en ontsmettingsplaats, afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellanten deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder procedurenummer 17/900. Zij hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorlopige voorziening is geregistreerd onder procedurenummer 17/901.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2017. [naam 1] is verschenen en bijgestaan door voornoemde gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Partijen hebben daar ter zitting toestemming voor gegeven, zoals vereist in artikel 8:86, tweede lid, van de Awb.
3. In artikel 8:6, eerste lid, van de Awb en hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak is geregeld of beroep moet worden ingesteld bij de rechtbank of een andere bestuursrechter, zoals het College. In deze bevoegdheidsregeling is vermeld tegen welke besluiten, genomen op grond van een daarin genoemd wettelijk voorschrift, beroep kan worden ingesteld bij het College. In de bevoegdheidsregeling is bepaald dat beroep kan worden ingesteld bij het College tegen een besluit genomen op grond van de Wet dieren, met uitzondering van een besluit op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren. Verder is in de bevoegdheidsregeling bepaald dat tegen een besluit op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam en hoger beroep bij het College.
4. Bij brief van 5 oktober 2016 hebben appellanten verweerder gevraagd om aan hun buurman boetes op te leggen voor het begaan van een tweetal overtredingen. De eerste overtreding betreft het volgens appellanten in strijd met de regelgeving bewaren/behandelen van kadavers en de tweede overtreding het in strijd met de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten, zoönosen en TSE’s niet beschikken over een reinigings- en ontsmettingsplaats. Appellanten hebben verweerder aldus verzocht om gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren. Ingevolge dat artikel kan verweerder een bestuurlijke boete opleggen aan een overtreder. De weigering van verweerder om boetes op te leggen dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden aangemerkt als een besluit op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren. Aangezien het beroep en de voorlopige voorziening zijn gericht tegen een besluit op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren, is niet het College bevoegd maar de rechtbank Rotterdam. Het College zal om die reden het beroepschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling doorzenden aan de (voorzieningenrechter van de) rechtbank Rotterdam.
5. Het door appellanten voor de behandeling van het beroep en de voorlopige voorziening betaalde griffierecht ten bedrage van € 336,- zal door het College op grond van artikel 8, derde lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2014 worden gerestitueerd.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich ten aanzien van het beroep en de gevraagde voorlopige voorziening onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2017.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. L.N. Foppen
Afschrift verzonden aan partijen op: