ECLI:NL:RBROT:2018:4963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
17 / 2706
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens overtredingen van de Warenwet in verband met hygiëne van levensmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de Minister voor Medische Zorg. De eiseres, een levensmiddelenbedrijf, kreeg op 10 februari 2017 een boete van € 1.575,- opgelegd wegens twee overtredingen van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in combinatie met Verordening (EG) 852/2004. De overtredingen waren vastgesteld na een inspectie door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) op 15 november 2016, waaruit bleek dat de bedrijfsruimten niet schoon en goed onderhouden waren, en dat apparatuur die met voedsel in aanraking kwam niet afdoende was schoongemaakt.

Na het primaire besluit heeft de eiseres bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de verweerder. De eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 juni 2018 heeft de eiseres aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase en dat de waarschuwingen die zij eerder ontving, haar deden geloven dat de overtredingen waren afgehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder op goede gronden van het horen kon afzien, omdat de bezwaargronden van de eiseres niet ter zake deden en de overtredingen niet betwist werden.

De rechtbank concludeerde dat de waarschuwingen betrekking hadden op andere overtredingen dan die waarvoor de boete was opgelegd. De eiseres had geen rechtvaardiging voor haar beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel en de rechtbank vond geen bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven om de boete te matigen. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/2706

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder,

gemachtigden: mr. M.A.H. Gatzen, mr. M.L. Bosman en mr. A. Herczog.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.575,- wegens twee overtredingen van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen (Warenwetbesluit) in verbinding met Verordening (EG) 852/2004 (verordening).
Bij besluit van 20 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [eigenaar] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 15 november 2016 omstreeks 11:30 uur is [locatie] te [plaats] bezocht door een inspecteur van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA).
2. In het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen (rapport) van
23 november 2016 is onder meer het volgende vermeld. De vloeren in de bedrijfsruimten, met name aan de randen waren ernstig vervuild met muizenuitwerpselen. Op de schappen en buitenzijden van de apparatuur lagen muizenuitwerpselen. De buitenzijden van de apparatuur waren bezet met bruin plakkerig vuil. De wanden, met name achter en onder de apparatuur, waren bezet met bruingrijs vuil en schimmelende plekken. De oprijplaat in de bakkerij van hout, alsmede een deel van de wanden was niet goed onderhouden. Hierdoor ging vuil zitten in ruwe stukken/delen hout en kon er schimmel ontstaan op delen van de muur. Ook is in het rapport vermeld dat er muizenuitwerpselen lagen in een machine waar deeg in werd verwerkt. De binnenzijden van de apparatuur zoals de deegmenger waren allen bezet met oude resten en bruin plakkerig vuil. De verdamper van de koelcel was ernstig bezet met grijs vuil en een schimmelende verontreiniging. De rekken in de koelcel waren ernstig bezet met een dikke laag schimmelproppen. Direct op en onder deze rekken lagen onverpakte levensmiddelen. Het plafond in de koelcel hing vol met zwarte spinrag welke in grote lange draden naar beneden hing en in deze koelcel. Deze hingen direct boven
onverpakte levensmiddelen.
3. Bij het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit heeft verweerder - naar aanleiding van het rapport - aan eiser een boete opgelegd van € 1.575,-. Uit het rapport blijkt volgens verweerder dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen niet schoon en niet goed onderhouden waren, waardoor gehandeld werd in strijd met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk 1, punt 1, van de verordening, wat een overtreding is van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. Verder blijkt daaruit dat artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met voedsel in aanraking kwamen, niet afdoende waren schoongemaakt, waardoor gehandeld werd in strijd met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk V, punt 1, onder a, van de verordening, wat een overtreding is van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen.
4. Eiseres voert in beroep aan dat er ten onrechte van het horen in de bezwaarfase is afgezien. Verder stelt eiseres dat zij uit de schriftelijke waarschuwingen van 21 en 24 november 2016 (de waarschuwingen) mocht afleiden dat alle overtredingen waren afgehandeld met een waarschuwing, en dat zij alleen nog rekening hoefde te houden met de herinspectie. De omschrijving van de overtredingen in de waarschuwingen is zo ruim dat alle overtredingen die later in de boetebeschikking worden genoemd eronder kunnen vallen.
5. Op grond van vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 7 maart 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW0651) kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen worden afgezien wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaargronden ongegrond zijn, er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie en niet verwacht kan worden dat het horen nog van belang is voor het vaststellen van feiten en omstandigheden die op de beslissing van invloed zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval aan die maatstaf voldaan. Eiseres heeft in bezwaar louter formeel juridische gronden naar voren gebracht en de geconstateerde overtreding niet betwist. Onder die omstandigheden kon verweerder van het horen afzien.
6. De waarschuwingen zien op andere overtredingen dan de boete. De waarschuwingen zijn gegeven voor 1) het niet onderhouden van de wanden van diverse bedrijfsruimten, waardoor deze niet meer te reinigen en te desinfecteren waren en er vuilophoping en schimmelvorming ontstond, 2) het als exploitant van een levensmiddelenbedrijf geen zorg dragen voor de invoering, de uitvoering en de handhaving van een of meer permanente procedures, gebaseerd op de HACCP beginselen, en 3) het gebruik van niet toegestane middelen ter bestrijding van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis, wat onnodig lijden van dieren veroorzaakt. De waarschuwingen betreffen dus andere feiten dan de feiten waarvoor de boetes zijn opgelegd, namelijk dat de bedrijfsruimte en de apparatuur ernstig vervuild waren. Gelet hierop kon eiseres er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat uit de waarschuwingen volgde dat er geen boete zou worden opgelegd voor de op 15 november 2016 geconstateerde overtredingen.
7. Het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel in verband met de snelle besluitvorming van verweerder, heeft eiseres op geen enkele wijze nader toegelicht of onderbouwd. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden om aan te nemen verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld.
8. In de stelling van eiseres ter zitting dat zij de boetes onevenredig hoog vindt ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb op grond waarvan verweerder de opgelegde boete had moeten matigen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verweerder de boetes heeft vastgesteld op wettelijk gefixeerde boetebedragen. Op grond van vaste rechtspraak van het CBb (bijvoorbeeld de uitspraken van 5 april 2005, ECLI:NL:CBB:2005:AT5955 en van 24 december 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BL4453) heeft de wetgever met het systeem van gefixeerde boetebedragen al een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Gelet op dit door de wetgever gekozen stelsel van uniforme - niet al te hoge - boetebedragen, waarbij in beginsel wordt geabstraheerd van de omstandigheden waaronder de overtreding wordt begaan, moet - uit een oogpunt van hanteerbaar en consistent straftoemetingsbeleid - sprake zijn van zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden, wil gebruikmaking van de matigingsmogelijkheid geboden zijn.
9. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.I. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.