2. De grondslag van het geschil in hoger beroep
2.1 Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak (aangehecht aan deze uitspraak). Het College volstaat met het volgende.
2.2 Volgens een ter zake opgemaakt proces-verbaal van 24 november 2005 is tijdens een inspectie op 21 oktober 2005 van de marktkraam van appellant aan de Binnenrotte te Rotterdam door een controleambtenaar van VWA het volgende geconstateerd.
In de marktkraam van appellant, waarbij op het moment van de inspectie consumenten aanwezig waren, werden voorverpakte kaas, brie, maaltijden, vleeswaren en yoghurt in voorraad gehouden. In een krat lagen kuipjes smeerkaas van het merk “Slimkuipje, Sambalpigment”. Bij circa 20 kuipjes was de afdekfolie aan de zijkanten beschadigd en zaten er zichtbare schimmels op het levensmiddel. Voorts waren twee stukken “Duobrie-Napoli” en “Duobrie-Blue” ten minste houdbaar tot 9 oktober 2005 respectievelijk 11 oktober 2005 en deze kazen hadden een grijsblauwe kleur. Hieruit bleek de controle-ambtenaar dat genoemde, te verhandelen, levensmiddelen ongeschikt waren voor menselijke consumptie, hetgeen een overtreding is van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (hierna: WBBL) in verbinding met artikel 14, eerste lid, juncto artikel 14, tweede lid, sub b van de Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving (…) (Pb. 2002, L 31; hierna: de Verordening).
Voorts is geconstateerd dat de temperatuur van diverse voorverpakte bederfelijke eetwaren (te weten macaroni bolognese van het merk “Daily Chef”, blauwschimmelkaas van het merk ”Danablu” en Franse magere kaas van het merk “President”), welke gekoeld moeten worden bewaard, hoger was dan de door de bereider op de voorverpakking vermelde temperatuur. Dit is een overtreding van artikel 2, eerste lid, juncto artikel 15, eerste lid, WBBL.
Tenslotte is geconstateerd dat appellant de vastgestelde (voedsel)veiligheidsprocedure niet of niet voldoende heeft nageleefd, hetgeen een overtreding is van artikel 2, eerste lid, WBBL juncto artikel 30, derde lid, van de Warenwetregeling hygiëne van levensmiddelen, zoals luidend ten tijde hier van belang.
2.3 Naar aanleiding hiervan heeft de minister bij besluit van 10 februari 2006 aan appellant drie boeten opgelegd van in totaal € 1.575,- wegens overtreding van bij of krachtens de Warenwet gestelde regels. Per overtreding bedraagt de boete € 450,-. De boete voor de overtreding ter zake van de verhandeling van levensmiddelen die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie, is met 50% verhoogd in verband met een eerder aan appellant bij beschikking van 22 april 2005 opgelegde boete terzake van overtreding van hetzelfde voorschrift.
2.4 Bij besluit van 19 oktober 2006, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 februari 2006 gegrond verklaard voor zover het betreft de boete ten aanzien van de voedselveiligheidsprocedure en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard, zodat de twee resterende boeten in totaal € 1.125,- bedragen.