ECLI:NL:RBROT:2018:4385

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
17/4479
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brielle over de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een eerder besluit van verweerder, waarin haar een pgb van € 50,- per week was toegekend voor vijf uur huishoudelijke hulp per week. Eiseres stelde dat de schoonmaakhulp die zij inschakelde niet uit haar sociale netwerk kwam, en dat het door verweerder gehanteerde uurtarief van € 10,75 per uur niet juist was. De rechtbank oordeelde dat het lagere tarief voor hulp uit het sociale netwerk niet van toepassing was, omdat de schoonmaakhulp niet voldeed aan de definitie van een persoon uit het sociale netwerk zoals vastgelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank vernietigde het besluit van verweerder en stelde het uurtarief voor het pgb vast op € 14,- per uur, zoals door eiseres was voorgesteld. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een deugdelijke grondslag voor het hanteren van verschillende tarieven voor pgb's, afhankelijk van de bron van de hulp.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4479

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 mei 2018 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. dr. M.F. Vermaat,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brielle, verweerder,

gemachtigden: M. Crielaard en B. Oomens.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2017 (primair besluit 1) heeft verweerder eiseres voor de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2020 een maatwerkvoorziening grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend bestaande uit vijf uur huishoudelijke hulp per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 50,- per week (€ 10,- per uur).
Eiseres heeft tegen primair besluit 1 bezwaar gemaakt.
Op 6 april 2017 heeft eiseres de gronden van bezwaar aangevuld en verweerder verzocht om op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in te stemmen met rechtstreeks beroep tegen primair besluit 1.
Bij besluit van 10 juli 2017 (primair besluit 2) heeft verweerder primair besluit 1 ingetrokken en eiseres als maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2020 vijf uur huishoudelijke hulp per week toegekend in de vorm van een pgb van € 53,75 per week (€ 10,75 per uur).
Op 25 juli 2017 heeft verweerder met rechtstreeks beroep ingestemd en het bezwaar ter behandeling als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder zijn de gemachtigden verschenen.

Overwegingen

1. Het geschil betreft het door verweerder gehanteerde uurtarief voor het pgb dat aan eiseres is toegekend, namelijk € 10,75 per uur. Daarbij is verweerder uitgegaan van huishoudelijke hulp uitgevoerd door een persoon uit het sociale netwerk, waarbij een lager tarief geldt dan wanneer de huishoudelijke hulp wordt uitgevoerd door een gekwalificeerde instelling of een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er).
2. Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 wordt in een tot stand te brengen verordening in ieder geval bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
Op grond van artikel 2.3.5 van de Wmo 2015 verstrekt het college (kort gezegd) een op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt afgestemde maatwerkvoorziening.
Op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college, indien de cliënt dit wenst, hem een pgb dat de cliënt in staat stelt de diensten, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Op grond van het vierde lid van dit artikel kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
In artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 is sociaal netwerk gedefinieerd als: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
3.1.
Op dit geschil is de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Brielle 2015 (Verordening 2015) van toepassing.
3.2.
Ten tijde van de primaire besluiten bepaalde artikel 7 van de Verordening 2015, voor zover van belang:
“5. De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura (…).
6. De hoogte van het persoonsgebonden budget is een percentage van de in lid 5 genoemde kostprijs, dit percentage wordt vastgesteld in het Besluit.”
Met het Besluit werd bedoeld het Besluit maatschappelijke ondersteuning Brielle 2017 (het Besluit). Hierin heeft verweerder nadere percentages vastgesteld ter bepaling van de hoogte van het pgb voor huishoudelijke hulp.
3.3.
Na de primaire besluiten is artikel 7 van de Verordening 2015 gewijzigd. Sindsdien luidde dat artikel, voor zover van belang:
“6. Huishoudelijke ondersteuning (…), hierna te noemen ‘dienst’, wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de, in die betreffende situatie, goedkoopst adequate door het college ingekochte dienst in natura. Hierbij maakt het college onderscheid tussen een pgb dat gebruikt wordt voor een dienst geleverd door het sociaal/informele netwerk, door een ZZP- of door een gekwalificeerde instelling.
Het onderscheid tussen de drie categorieën uit het vorige lid, wordt als volgt gemaakt:
• Iemand uit het sociale netwerk betreft iemand die niet is gekwalificeerd voor de betreffende dienstverlening, geen ZZP-er en is meestal een familielid, vriend of kennis;
• Een ZZP-er staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel voor het leveren van de betreffende dienst en is hiervoor gekwalificeerd, bijvoorbeeld doordat hij/zij ingeschreven staat in een relevant beroepsregister (BIG, SKJ) en een relevatie opleiding heeft;
• Een gekwalificeerde instelling is een erkende instelling, heeft doorgaans personeel in dienst en heeft overhead in de vorm van HRM beleid, gebouwen etc.
7. Huishoudelijke Ondersteuning (HO) wordt bepaald op de hoogte van het gecontracteerde tarief voor HO Exces en bedraagt maximaal:
• 100% voor een gekwalificeerde instelling;
• 80% voor een gekwalificeerde ZZP-er;
• 50% met een ondergrens van het wettelijk uurloon als deze als onkostenvergoeding wordt verstrekt aan iemand uit het sociale netwerk.”
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraken van 17 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1803 en van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:817) volgt dat de essentialia van het voorzieningenpakket op grond van de Wmo 2015 in een verordening dienen te worden vastgelegd en dat de in geding zijnde tariefsdifferentiatie hiertoe dient te worden gerekend. Ten tijde van de primaire besluiten was deze tariefsdifferentiatie niet in de Verordening 2015 vastgesteld, maar alleen in het door verweerder genomen Besluit. Dit betekent dat er ten tijde van de primaire besluiten geen grondslag en dus geen bevoegdheid bestond om vanwege het door eiseres ingeschakelde type hulpverlening een lager tarief te hanteren voor het pgb.
5. Na de wijziging van de Verordening 2015 bestond er evenmin een deugdelijke grondslag om vanwege het door eiseres ingeschakelde type hulpverlening een lager tarief te hanteren voor het pgb. Volgens de Verordening 2015 geldt het lagere tarief van 50% met een ondergrens van het wettelijk (minimum) uurloon voor iemand uit het sociale netwerk, waarbij is aangegeven dat dit iemand is die niet is gekwalificeerd voor de betreffende dienstverlening, geen ZZP-er is en meestal een familielid, vriend of kennis is. In de toelichting op artikel 1 van de Verordening 2015 is echter vermeld dat de definities in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 voor de toepassing van de Verordening 2015 bindend zijn en is de wettelijke definitie van “sociaal netwerk” herhaald: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. In de Memorie van Toelichting op de Wmo 2015 wordt over deze term sociale relatie gezegd dat hierbij (ook) gedacht kan worden aan personen met wie de betrokkene regelmatig contacten onderhoudt zoals buren en medeleden van een vereniging (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 123). Verweerder heeft de stelling van eiseres dat haar schoonmaakhulp niet afkomstig is uit haar familie-, vrienden- of kennissenkring in voornoemde zin niet weersproken. Gelet op de toelichting op de Verordening 2015 en de definitie van “sociaal netwerk” in de Wmo 2015 was verweerder daarom niet bevoegd voor het pgb voor de door eiseres ingeschakelde schoonmaakhulp het in de gewijzigde Verordening 2015 neergelegde lagere tarief voor hulp uit het sociale netwerk te hanteren.
6. Het beroep is gegrond en primair besluit 2 moet worden vernietigd.
7. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Eiseres heeft ter zitting verklaard haar huishoudelijke hulp € 14,- per uur te hebben betaald en te willen betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding dit bedrag niet te volgen, in aanmerking genomen dat de redelijkheid van dit bedrag als zodanig niet gemotiveerd is weersproken. De rechtbank bepaalt het uurtarief voor het aan eiseres toegekende pgb vanaf 1 april 2017 daarom op € 14,- per uur. Het staat verweerder vrij om, als in een later stadium op dit punt een wijziging in de toepasselijke verordening is doorgevoerd, een nieuw besluit te nemen voor een dan toekomende periode.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Omdat vanwege het rechtstreekse beroep geen bezwaarprocedure is doorlopen en het bezwaarschrift als beroepschrift is aangemerkt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten. De in beroep gemaakte kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt primair besluit 2;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde primaire besluit 2 en kent eiseres voor de periode vanaf 1 april 2017 een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 toe bestaande uit vijf uur huishoudelijke hulp per week in de vorm van een pgb van € 70,- per week (€ 14,- per uur);
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. H. Bedee en
mr. dr. P.G.J. van den Berg, leden, in aanwezigheid van mr. M. Lammerse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.