1.4.Bij besluit van 6 april 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 oktober 2015 ongegrond verklaard. Volgens het college mag bij het vaststellen van de pgb-tarieven onderscheid worden gemaakt tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die volgens kwaliteitsstandaarden werken en hulpverleners die door de gemeente zijn gecontracteerd. De hulpverlener van appellante is afkomstig uit het sociale netwerk. Niet staat vast dat de dochter van appellante kwalitatief hoogwaardige hulp biedt, nu zij geen kwaliteitstandaarden toepast. Als de dochter van appellante stopt met de hulpverlening, zijn er nog andere leden uit het sociale netwerk van appellante die de hulp kunnen bieden. Verder heeft het college gesteld dat, anders dan appellante heeft aangevoerd, haar persoonlijke situatie opnieuw is beoordeeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de omvang van de maatwerkvoorziening in rechte is komen vast te staan met de uitspraak van de Raad van 2 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4535) en dat de toelaatbaarheid van de tariefsdifferentiatie en de toepasselijkheid daarvan in de situatie van appellante in rechte zijn komen vast te staan met de onder 1.2 vermelde uitspraak van de rechtbank van 30 maart 2016. Nu het bestreden besluit een financiële uitwerking is van wat al in rechte vaststaat en appellante niets nieuws naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Appellante heeft niet onderbouwd dat haar gezondheidssituatie is verslechterd. 3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat, gelet op artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015, gelezen in samenhang met artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015, de tariefsdifferentiatie niet in het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2015 (Uitvoeringsbesluit) had mogen worden vastgelegd. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat het tarief te laag is. Volgens appellante is aannemelijk dat haar gezondheidsklachten zijn verergerd en dat zij 7 uur schoonmaakondersteuning per week nodig heeft. Het college heeft verzuimd dat te onderzoeken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Het tweede lid, aanhef en onder b, bepaalt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.
4.1.2.Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. Het tweede lid van dit artikel bepaalt onder welke voorwaarden een pgb wordt verstrekt. Het vierde lid houdt in dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief met het pgb diensten kunnen worden betrokken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
4.1.3.De gemeenteraad van Emmen heeft ter uitvoering van onder meer artikel 2.1.3 en artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015 de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2015 (Verordening) vastgesteld.
4.1.4.In artikel 15 van de Verordening zijn regels opgenomen over een pgb. Het derde lid houdt in dat de hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura. De hoogte van het pgb moet toereikend zijn voor de aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering. Het vijfde lid, aanhef en onder a, bepaalt dat een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt onder meer diensten kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk onder de voorwaarde dat deze persoon een lager tarief krijgt betaald voor zijn diensten dan het ingevolge het derde lid vastgestelde tarief. Het lagere tarief bedraagt maximaal een door het college vast te stellen percentage van de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura. Op grond van het zesde lid van dit artikel kan het college nadere regels stellen over de hoogte van het pgb en het vaststellen van het pgb met inachtneming van wat in dit artikel is bepaald.
4.1.5.Ter uitvoering van onder meer artikel 15, zesde lid, van de Verordening, heeft het college het Uitvoeringsbesluit vastgesteld. Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c tot en met e, van het Uitvoeringsbesluit bepaalt dat de hoogte van het pgb voor schoonmaakondersteuning:
- 100% van het uurtarief bedraagt, indien de schoonmaakondersteuning wordt geleverd door een door het college gecontracteerde aanbieder of een daarmee te vergelijken aanbieder;
- 75% van het uurtarief bedraagt, indien de schoonmaakondersteuning wordt geleverd door derden, niet zijnde personen uit het sociale netwerk of mantelzorgers;
- 50% van het uurtarief bedraagt, indien de schoonmaakondersteuning wordt geleverd door iemand uit het sociale netwerk, dan wel door een mantelzorger.