2.2.De AFM heeft in het bestreden besluit tevens medegedeeld dat zij dit besluit, begeleid door een persbericht, op grond van artikel 1:97, vierde lid, van de Wft openbaar zal maken door publicatie daarvan indien de dwangsom wordt verbeurd. Ook zal de AFM in dat geval op grond van artikel 1:97, vijfde lid, van de Wft de eventuele indiening van een bezwaar tegen het bestreden besluit openbaar maken. Daarbij heeft de AFM zich op het standpunt gesteld dat, gezien de feiten en omstandigheden die haar bekend zijn, geen aanleiding bestaat de openbaarmaking op grond van artikel 1:98, eerste lid, van de Wft uit te stellen of in zodanige vorm te laten plaatsvinden dat de openbaar te maken gegevens niet herleidbaar zijn tot afzonderlijke personen, zodat evenmin aanleiding bestaat de openbaarmaking op grond van artikel 1:98, tweede lid, van de Wft achterwege te laten.
3. Op grond van artikel 1:97, eerste lid, van de Wft maakt de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie ingevolge deze wet openbaar. De openbaarmaking geschiedt zodra het besluit onherroepelijk is geworden.
Op grond van het vierde lid van dit artikel maakt de toezichthouder in afwijking van het eerste lid een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom ingevolge deze wet zo spoedig mogelijk openbaar, indien een dwangsom wordt verbeurd.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel maakt de toezichthouder de indiening van een bezwaar tegen een besluit als bedoeld in het vierde lid zo spoedig mogelijk openbaar, tenzij het besluit op grond van artikel 1:98 niet openbaar is gemaakt.
Op grond van artikel 1:98, eerste lid, van de Wft wordt openbaarmaking op grond van artikel 1:97 uitgesteld of geschiedt deze in zodanige vorm dat de openbaar te maken gegevens niet herleidbaar zijn tot afzonderlijke personen, voor zover:
a. die gegevens herleidbaar zijn tot een natuurlijk persoon en bekendmaking van zijn persoonsgegevens onevenredig zou zijn;
b. betrokken partijen in onevenredige mate schade zou worden berokkend;
c. een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de toezichthouder naar mogelijke overtredingen zou worden ondermijnd; of
d. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht.
Op grond van artikel 1:98, tweede lid, van de Wft blijft openbaarmaking op grond van artikel 1:97 achterwege, indien openbaarmaking overeenkomstig het eerste lid:
a. onevenredig zou zijn gezien de geringe ernst van de overtreding, tenzij het een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete betreft; of
b. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou brengen.
4. Een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom kan alleen op grond van artikel 1:97, vierde lid, van de Wft worden gepubliceerd als de dwangsom is verbeurd. Een dwangsom kan niet reeds zijn verbeurd bij het nemen van het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom. Dit roept de vraag op of gelijktijdig met het dwangsombesluit een besluit kan worden genomen over de publicatie daarvan op grond van artikel 1:97, vierde lid, van de Wft of dat pas een besluit op grond van die bepaling kan worden genomen nadat de dwangsom is verbeurd. Deze vraag is mede ingegeven door de vaste rechtspraak over de publicatie van een boetebesluit nadat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden. In zijn uitspraak van 7 mei 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:CA1185) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) hierover het volgende overwogen: “ 4.2 Wat betreft de publicatie op grond van artikel 1:98 Wft [voor zover van belang vergelijkbaar met het huidige artikel 1:97, eerste lid, van de Wft; toevoeging voorzieningenrechter] oordeelt het College, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 11 februari 2013 (LJN BZ1866) dat pas een besluit op grond van die bepaling kan worden genomen nadat de boete rechtens onaantastbaar is geworden. Die uitleg sluit aan bij de afweging die bij het nemen van een dergelijk besluit moet worden gemaakt inzake de uitzondering op de verplichting de boete op grond van artikel 1:98 Wft openbaar te maken. Die afweging dient immers naar zijn aard plaats te vinden op basis van de relevante feiten en omstandigheden op het moment dat de boete openbaar wordt gemaakt; in het geval van artikel 1:98 Wft dus nadat de boete rechtens onaantastbaar is geworden. In de wetgeschiedenis en toelichting op artikel 1:98 Wft (Kamerstukken II, 2005-2006, 29 708 en 28 985, nr. 39, p. 8-11 en 29 708, nr. 41, p. 47-49 en p. 64-66) heeft het College geen aanknopingspunten gevonden voor een andersluidende uitleg. Het voorgaande betekent naar het oordeel van het College dat, voor zover AFM in het boetebesluit van 10 november 2009 en in de beslissing op bezwaar van 29 juli 2010 overwegingen heeft gewijd aan de openbaarmaking op grond van artikel 1:98 Wft, deze moeten worden gezien als een aankondiging van het voornemen daartoe. Van een deelbeslissing en heroverweging daarvan is dan ook geen sprake.”