In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2018 uitspraak gedaan over de vaststelling van de WOZ-waarde van een clubhuis van een voetbalvereniging, gelegen op een sportpark met voetbalvelden. De eiseres, een voetbalvereniging, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van € 910.000,- voor het clubhuis, dat als een afzonderlijk WOZ-object werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de waarde van het clubhuis had vastgesteld op basis van de taxatiewijzer Sport, waarbij het clubhuis werd aangemerkt als een 'clubhuis zonder sportveld'. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de gebouwgebonden grond terecht op 100% van de gehanteerde grondprijs was vastgesteld, en dat de heffingsambtenaar de objectafbakening juist had toegepast. De eiseres had betoogd dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.