ECLI:NL:RBROT:2018:1414

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
ROT 17/3495
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag wegens ongeschiktheid van een ambtenaar na herhaalde tekortkomingen in functioneren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar (eiser) en het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Hollandse Delta (verweerder). Eiser, die sinds 1 januari 2001 in dienst was, kreeg op 13 december 2016 eervol ontslag wegens ongeschiktheid. Verweerder stelde dat eiser op belangrijke onderdelen van zijn functie niet naar behoren functioneerde, wat door meerdere beoordelingen werd onderbouwd. Eiser had gedurende de jaren 2009 tot en met 2015 eindscoren van D (nog te ontwikkelen) en E (onvoldoende) behaald, waarbij verbetering op het gebied van communicatie en samenwerking noodzakelijk was. Ondanks herhaalde waarschuwingen en aangeboden begeleiding, bleef verbetering uit. Eiser betwistte zijn onbekwaamheid en stelde dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn functioneren te verbeteren. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende had gedaan om eiser in de gelegenheid te stellen zijn functioneren te verbeteren en dat de ontslagbeslissing rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de bevoegdheid van verweerder om tot ontslag over te gaan, zonder dat er sprake was van schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/3495

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. A.J. Vis,
en
het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Hollandse Delta, verweerder,
gemachtigde: mr. S. van Wijk.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 15 maart 2017 eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 26 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door mr. P.C. de Jong, teamleider, en M. van Wijk.

Overwegingen

1. Eiser is sinds 1 januari 2001 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) verweerder en werkte sinds 1 januari 2009 als medewerker Beheer in de rol van bestekvoorbereider. Vanaf oktober 2014 is dit vakspecialist C geworden en heeft eiser binnen zijn functie gewerkt in de rol van directievoerder binnen het baggerteam op de afdeling Beheer en Onderhoud.
Over de jaren 2009 tot en met 2013 is de beoordeling van het functioneren van eiser vastgesteld op een eindscore D (nog te ontwikkelen). De beoordelingen over de jaren 2014 en 2015 zijn vastgesteld op een eindscore E (onvoldoende). Uit de beoordelingen blijkt dat verbetering nodig was op het gebied van communicatie en samenwerking met collega’s en externen, het nakomen van afspraken, het voldoen aan diverse taken en het tijdig melden aan zijn leidinggevende van risico’s in de voortgang. Eiser is in diverse mails in de loop der jaren, op deze punten aangesproken en er zijn naar aanleiding van de beoordelingen resultaatgesprekken gevoerd. Verder heeft eiser bij brieven van 14 januari 2011 en 5 oktober 2015 waarschuwingen gekregen met betrekking tot een aantal communicatieve aspecten.
In een gesprek op 8 december 2015 maakte verweerder kenbaar dat men de aanstelling wilde beëindigen en werden er afspraken gemaakt over het zoeken en solliciteren naar vacatures en het inschakelen van een outplacementbureau door eiser. Eiser meldde zich op 21 december 2015 ziek en re-integreerde in het voorjaar van 2016 langzaamaan in zijn functie. In gesprekken met zijn teamleider op 19 juli 2016 en 26 augustus 2016 bleek dat eiser nog niet had gesolliciteerd en geen outplacementbureau had gevonden.
2. Verweerder heeft aan het ontslag ten grondslag gelegd dat het functioneren van eiser over de jaren 2009 – 2015 op de gebieden van communicatie met collega’s en leidinggevenden, pro-activiteit en samenwerking, behaalde (werk)resultaten en vereiste senioriteit onvoldoende was, dat eiser hier meerdere keren op is aangesproken en dat er, ondanks aangeboden cursussen en/of trainingen, geen verbetering in is gekomen.
3. Eiser betwist dat hij onbekwaam en ongeschikt is voor zijn functie en dat hij dit ook niet uit de beoordelingen met een eindscore D had kunnen en moeten begrijpen. Verweerder heeft eiser hier ook niet op gewezen, zodanig dat duidelijk was dat als verbetering uitbleef ontslag zou volgen.
De beroepsgrond slaagt niet.
3.1.
Het bestaan van aanwijzingen dat iemand niet goed functioneert, rechtvaardigt op zich nog niet zonder meer een ontslag wegens onbekwaamheid. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep - CRvB - (zie onder meer de uitspraken van
15 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:33, en 2 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:889) is van onbekwaamheid of ongeschiktheid sprake indien de betrokkene niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie zijn vereist. De bewijslast ten aanzien van een ontslag vanwege disfunctioneren berust op het bestuursorgaan. Voordat tot een ontslag vanwege functionele ongeschiktheid kan worden overgegaan, dienen voldoende concrete feiten of omstandigheden te worden aangedragen waarmee die ongeschiktheid kan worden aangetoond. Vereist is dat de betrokkene concreet met die verweten tekortkomingen is geconfronteerd, op een zodanige wijze dat het hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat bij gebreke van verbetering ontslag dreigt. Ook moet hij in de gelegenheid zijn gesteld dit te verbeteren en wel zodanig dat hij nog een reële kans heeft de gewenste verbeteringen in zijn functioneren aan te brengen. Daarbij dient hem ook de nodige begeleiding te worden gegeven.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet is opgekomen tegen de beoordelingen die zijn vastgesteld over de jaren 2009 – 2015 zodat deze in rechte onaantastbaar zijn geworden. Gelet op vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 6 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC6939), moet grote betekenis worden toegekend aan een in rechte onaantastbaar geworden beoordeling. De rechtbank neemt dan ook de genoemde beoordelingen als uitgangspunt. Gezien de inhoud van deze beoordelingen, in samenhang met de verslagen van gesprekken waarin het functioneren van eiser is besproken, gevoegd bij het feit dat de beoordelingen over de jaren 2014 en 2015 met onvoldoende zijn gekwalificeerd, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende deugdelijk onderbouwd dat eiser op belangrijke onderdelen van zijn functie tekortschoot, niet naar behoren functioneerde en aldus onbekwaam en ongeschikt is voor zijn functie.
Ook staat vast dat aan eiser de noodzaak tot verbetering van zijn functioneren is voorgehouden en dat als die verbetering niet zou plaatsvinden, ontslag zou volgen.
4. Eiser betoogt dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren te verbeteren omdat verweerder zich onvoldoende concreet heeft ingespannen.
De enkele verwijzing naar de mogelijkheid van het volgen van een cursus vindt eiser niet voldoende en persoonlijke begeleiding door een externe of interne coach heeft niet plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
De rechtbank is uit de stukken gebleken dat tijdens resultaatgesprekken aan eiser meerdere keren cursussen zijn aangeboden op het gebied van communicatie, persoonlijke effectiviteit, contactuele effectiviteit en op zijn vakgebied. Eiser heeft van dit aanbod geen gebruik gemaakt. Eiser stelt dat hij wel naar cursussen heeft gezocht, maar dat hij deze niet kon vinden. Het had dan naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser gelegen om daarbij de hulp van verweerder in te roepen. Evenmin heeft eiser bij verweerder om een persoonlijke begeleiding door een coach gevraagd. Dat verweerder op dit punt niet meer directief is geweest, leidt niet tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gedaan om het functioneren van eiser te verbeteren. Gelet ook op de functie van eiser lag het ook op de weg van eiser om zijn wensen en initiatieven op dit punt aan verweerder kenbaar te maken.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat eiser meermaals de gelegenheid heeft gehad zijn functioneren te verbeteren en dat hem daarbij voldoende begeleiding is aangeboden.
5. Voor zover eiser stelt dat onvoldoende is onderzocht of zijn disfunctioneren mogelijk verband houdt met ziekte omdat zijn medische klachten al langer aanwezig waren, overweegt de rechtbank dat daarvoor geen aanwijzingen zijn. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat de medische klachten al eerder aanwezig waren en uit een brief van de bedrijfsarts van 2 februari 2017 blijkt dat er geen blijvende beperkingen zijn en dat een deel van de klachten voortkwam uit het toen op handen zijnde ontslag. Verweerder heeft dan ook geen onderzoek hoeven in te stellen naar het bestaan van een medische oorzaak van de ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder bevoegd was eiser te ontslaan. Verweerder heeft in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken en heeft daarbij niet gehandeld in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzitter, en mr. M. Munsterman en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. J. Nieuwstraten, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.