ECLI:NL:CRVB:2017:889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
16/2209 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van een ambtenaar wegens grensoverschrijdend gedrag in de hulpverleningsrelatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die werkzaam is als ambtenaar bij de politie en ontslagen is wegens ongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de korpschef terecht heeft besloten tot ontslag, omdat de appellant herhaaldelijk grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond jegens een jonge vrouw met meervoudige psychische problematiek. De appellant had toestemming voor nevenwerkzaamheden, maar heeft zich niet aan de voorwaarden gehouden, wat leidde tot zijn buiten functie stelling en later schorsing. Ondanks dat er geen bewijs was voor seksueel misbruik, was er wel sprake van ongepast gedrag, zoals het samen slapen in hetzelfde bed en het versturen van seksueel getinte berichten. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het ontslag ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad stelt dat de korpschef geen verbeterkans hoefde te bieden, gezien de ernst van het gedrag en het gebrek aan inzicht van de appellant in zijn handelen. De Raad benadrukt dat de appellant had moeten beseffen dat zijn gedrag onaanvaardbaar was, vooral gezien de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De uitspraak bevestigt dat de korpschef in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid.

Uitspraak

16/2209 AW
Datum uitspraak: 2 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
29 februari 2016, 15/3011 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. J. Sajtos hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Sajtos een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sajtos. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.F.M.J. van den Eijnden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1984 werkzaam als [naam functie 1] , vanaf 2006 als [naam functie 2] .
1.2.
De korpschef heeft appellant bij brief van 18 juli 2013 toestemming gegeven voor nevenwerkzaamheden in een eigen bedrijf, gericht op coaching en individuele begeleiding, waarin appellant samenwerkt met en onder supervisie van H, registertherapeut. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat het appellant niet is toegestaan om voor zijn nevenwerkzaamheden gebruik te maken van informatie of gegevens waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt of kan beschikken.
1.3.
Op 9 november 2013 hebben twee politieagenten gesproken met K vanwege een melding van bedreiging door een loverboy. K heeft daarbij onder meer verklaard dat zij door appellant en H is begeleid, dat zij bij appellant heeft ingewoond en dat hij op enig moment handtastelijk werd en haar heeft gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen. Naar aanleiding van deze verklaring is appellant bij besluit van 11 november 2013 buiten functie gesteld. Daarbij is bepaald dat appellant zijn nevenwerkzaamheden niet meer mag uitoefenen, totdat daarover nadere afspraken zijn gemaakt.
1.4.
Op 10 december 2013 is appellant geschorst in verband met het vermoeden van ernstig plichtsverzuim. Nadat een strafrechtelijk onderzoek was ingesteld, heeft het Openbaar Ministerie in juli 2014 besloten de zaak te seponeren wegens gebrek aan bewijs. Vervolgens heeft de korpschef een disciplinair onderzoek ingesteld.
1.5.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het disciplinaire onderzoek heeft de korpschef aan appellant het voornemen kenbaar gemaakt om hem met toepassing van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een zienswijze naar voren te brengen. De korpschef heeft bij besluit van 2 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 augustus 2015 (bestreden besluit), aan appellant op deze grond ontslag verleend met ingang van 1 april 2015. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat er weliswaar geen bewijs is voor seksueel misbruik, maar dat wel is gebleken dat appellant meerdere keren met K in hetzelfde bed heeft geslapen, dat appellant aan K ongepaste dan wel seksueel getinte WhatsApp-berichten heeft gestuurd en dat appellant zich tegenover K op ongepaste wijze heeft uitgelaten over H. Een en ander levert volgens de korpschef grensoverschrijdend gedrag op, mede omdat K een kwetsbare vrouw is met meervoudige psychische problematiek. Verder is aan het ontslag ten grondslag gelegd dat appellant ten behoeve van zijn nevenwerkzaamheden de politiesystemen heeft geraadpleegd, terwijl dit hem uitdrukkelijk was verboden. Voor het bieden van een verbeterkans heeft de korpschef geen aanleiding gezien, omdat bij appellant de juiste grondhouding ontbreekt die nodig is om zijn functie op een goede wijze te vervullen. Er bestaat bij de korpschef onvoldoende vertrouwen dat appellant niet opnieuw vergelijkbare fouten gaat maken, vooral nu een [naam functie 2] zeer zelfstandig en onder beperkt toezicht functioneert.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant zich in zijn omgang met K bij herhaling zeer onprofessioneel en grensoverschrijdend heeft gedragen, onder meer door haar meerdere keren bij hem in bed te laten slapen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat appellant zijn gedrag heeft voortgezet, ook nadat hij daarop was aangesproken door H. Daarnaast heeft appellant voor zijn nevenwerkzaamheden gebruik gemaakt van de politiesystemen, terwijl dit niet was toegestaan. Volgens de rechtbank heeft de korpschef de handelwijze van appellant in zijn nevenwerkzaamheden terecht betrokken bij zijn functioneren als [naam functie 2] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant blijk gegeven van een ernstig gebrek aan inzicht in zijn handelen en heeft appellant als gevolg van zijn gedrag het gezag verloren om anderen aan te spreken. De korpschef heeft in dit geval een verbeterkans achterwege kunnen laten en heeft in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 30 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1835) heeft het bestuursorgaan bij samenloop van ontslaggronden keuzevrijheid. Wel moet de gehanteerde ontslaggrond voldoende zijn onderbouwd.
4.2.
Dit betekent dat het de korpschef vrijstond om, nadat hij de verweten gedragingen eerst had aangemerkt als plichtsverzuim, vervolgens te kiezen voor een ongeschiktheidsontslag in plaats van een strafontslag.
4.3.
Het bestuursorgaan moet ongeschiktheid voor het vervullen van een functie - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van die functie vereist zijn - aannemelijk maken aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 15 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:33.
4.4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat sprake is van ongeschiktheid voor het vervullen van de functie van [naam functie 2] . Ook de Raad acht van belang dat appellant bij herhaling grensoverschrijdend gedrag heeft getoond bij K, een jonge vrouw met meervoudige psychische problematiek, die zich in de hulpverleningsrelatie met appellant in een afhankelijke positie bevond. Dat gedrag bestond uit het samen slapen in hetzelfde bed en het aan K versturen van seksueel getinte WhatsApp-berichten. Appellant heeft deze gedragingen niet bestreden. Appellant heeft dit gedrag bovendien voortgezet, nadat hij door H op de ontoelaatbaarheid daarvan was gewezen. Ten slotte heeft appellant ondanks het verbod in de brief van 18 juli 2013 de politiesystemen geraadpleegd ten behoeve van zijn eigen bedrijf. Aan het oordeel van de Raad dat appellant ongeschikt is voor het vervullen van zijn functie doet niet af dat de gedragingen hebben plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van een nevenfunctie. Hierbij acht de Raad van belang dat appellants werk in zijn nevenfunctie op onderdelen gelijkenis vertoont met het werk van een [naam functie 2] . Dat brengt temeer mee dat de gedragingen in de nevenfunctie betekenis kunnen en mogen hebben bij de beoordeling van de ongeschiktheid voor de ambtelijke functie van appellant. De slotsom van het bovenstaande is dan ook dat de genoemde concrete gedragingen het vermoeden rechtvaardigen dat appellant de voor zijn functie als [naam functie 2] benodigde eigenschappen, mentaliteit en/of instelling mist.
4.5.
Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken in het algemeen niet toelaatbaar, als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Dit is volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 10 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU4285) anders in als uitzonderlijk aan te merken situaties waarin het bieden van een verbeterkans niet zinvol zou zijn.
4.6.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat zich hier zo’n uitzonderlijke situatie voordoet. Appellant had de onaanvaardbaarheid van zijn onprofessionele en grensoverschrijdende gedrag en de schade voor het aanzien van en het vertrouwen in de politie moeten en kunnen beseffen. Zelfs nadat hij door H op zijn gedrag is aangesproken, heeft appellant dat gedrag voortgezet. Aldus heeft appellant ervan blijk gegeven dat de grondhouding die is vereist voor een [naam functie 1] , meer in het bijzonder een [naam functie 2] , bij hem ontbreekt. Van belang daarbij is dat een [naam functie 2] veelal
één-op-één-contacten heeft met hulpbehoevenden in de wijk, waarbij geen ruimte is voor het houden van direct toezicht. De [naam functie 2] moet zelf in staat worden geacht om de professionele grenzen te bewaken en te handhaven. Onder deze omstandigheden kan van de korpschef niet worden gevergd dat appellant een verbeterkans wordt geboden. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De langdurige loopbaan van appellant met goede beoordelingen doet er niet aan af dat de korpschef eerst in november 2013 op de hoogte geraakte van de verweten gedragingen en daarin terecht aanleiding heeft gevonden voor het ontslag.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en M. Kraefft en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) C. Moustaïne

HD