Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Novum Bank Limited, gevestigd te Ta’Xbiex (Malta), verzoekster (Novum),
Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (AFM),
Procesverloop
Overwegingen
Uit de door Novum aan de AFM verstrekte gegevens blijkt dat Novum in de periode van 3 september 2013 tot en met 16 maart 2016 151.961 kredietaanvragen heeft ontvangen en 140.103 kredieten heeft verstrekt, waarmee zij een omzet heeft gerealiseerd van ruim € 57 miljoen. Het betrof kredieten van € 100,- of € 200,- met een terugbetalingstermijn van 15 of 30 dagen en kredieten van € 300,-, € 400,-, € 500,- of € 600,- met een terugbetalingstermijn van 30 dagen. De rente op jaarbasis was eerst 15%, vanaf 15 juli 2015 13,9%. Novum heeft 19.193 kredieten verstrekt waarbij de consument koos voor ‘comfort bundel Gemak’, wat betekende dat de kredietaanvraag binnen vier uur werd afgehandeld tegen betaling van 20% van het geleende bedrag. Novum heeft 112.531 kredieten verstrekt waarbij de consument koos voor ‘super bundel Snel’. Dit betekende dat de kredietaanvraag binnen tien minuten werd afgehandeld tegen betaling van 25% van het geleende bedrag.
In wat Novum verder naar voren heeft gebracht over het zwijgrecht ziet de voorzieningenrechter geen reden om anders te oordelen dan de Afdeling in voormelde uitspraken van 27 juni 2018 en 24 oktober 2018 heeft gedaan.
Ook in de overschrijding van de in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb opgenomen beslistermijn is geen grond gelegen voor het oordeel dat de AFM aanleiding had moeten zien de boete te matigen. De niet onderbouwde stelling van Novum dat deze overschrijding bijdraagt aan de onzorgvuldigheid van de procedure leidt niet tot een ander oordeel. Bovendien is die overschrijding aanzienlijk beperkter dat Novum stelt, nu deze termijn, anders dan Novum meent, is aangevangen met het uitbrengen van het boeterapport van 14 mei 2018 en niet met het rapport van 4 oktober 2016 dat de AFM bij brief van 5 oktober 2016 heeft toegezonden aan de MFSA. Laatgenoemd rapport bevat slechts het vermoeden van de AFM dat sprake is van een bijkantoor en een beschrijving van de door de AFM geconstateerde activiteiten op het kantoor. In dit rapport wordt geen overtreding van 2:60, eerste lid, van de Wft vastgesteld.
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat “zonder vergunning” in de kop moet worden vervangen door “zonder Nederlandse vergunning”, reeds nu, zoals volgt uit wat in 6.1 is overwogen, Novum in beginsel geen Nederlandse vergunning kon verkrijgen.
Onder verwijzing naar wat in 13.1 is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat uit het persbericht moet worden verwijderd: “terwijl mag worden aangenomen dat Novum Bank bewust het risico nam om hiermee in Nederland de wet te overtreden.”