2.2Op 12 maart 2018 heeft verweerder met eiseres gesproken over verweerders voornemen om een boete op te leggen. In dit gesprek verklaart zij onder meer dat zij met haar werkzaamheden ongeveer € 350,- / € 400,- heeft verdiend. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit 2 genomen. Verweerder is daarbij uitgegaan van een benadelingsbedrag van € 350,- en normale verwijtbaarheid, waardoor de boete op 50% van het benadelingsbedrag wordt gesteld.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie van 31 mei 2018.
4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte haar uitkering over de gehele periode van 1 februari 2017 tot 29 juli 2017 heeft ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres stelt dat zij in deze periode slechts drie maal werkzaamheden heeft verricht waarvoor zij slechts € 105,- aan inkomsten heeft gehad. De terugvordering had dan ook
€ 105,- moeten zijn. Daarnaast is volgens eiseres sprake van dringende redenen op grond waarvan van terugvordering moet worden afgezien, omdat door de terugvordering aanzienlijke psychische problemen zullen ontstaan voor haar en haar twee inwonende kinderen. Eiseres is reeds onder behandeling voor onder meer depressieve klachten en deze klachten zullen door de terugvordering toenemen. Ook stelt eiseres dat zij slachtoffer is van personen die misbruik van haar zwakke positie hebben gemaakt en die haar de werkzaamheden hebben laten verrichten. Eiseres verwijst in dit verband naar een brief van de zorgcoördinator mensenhandel van de Stichting Humanitas van 14 augustus 2018. Tot slot stelt eiseres dat van het opleggen van de boete moet worden afgezien, dan wel dat deze moet worden verlaagd.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt het een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 18a, zevende lid, van de Pw kan het college afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.