ECLI:NL:RBROT:2018:10673

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3349
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk ontslag van een medewerker van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) wegens plichtsverzuim en de evenredigheid van de opgelegde straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een medewerker van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en de directie van de RDW. De medewerker was sinds 2002 in dienst en was laatstelijk werkzaam als technisch medewerker specialist. Hij werd op 20 februari 2017 geschorst op basis van een melding over mogelijke integriteitsschendingen en kreeg een communicatieverbod opgelegd. Op 17 augustus 2017 volgde een disciplinair ontslag, dat door de rechtbank werd bestreden. De rechtbank oordeelde dat niet alle aan de medewerker verweten gedragingen konden worden bewezen, waardoor de opgelegde straf niet evenredig was aan het overgebleven plichtsverzuim. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het gericht was tegen het ontslagbesluit en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat de directie van de RDW opnieuw op het bezwaar van de medewerker tegen het ontslagbesluit moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de RDW veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de medewerker.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/3349

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 december 2018 in de zaak tussen

[naam 1], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. S. van der Giesen,
en

de directie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), verweerder

gemachtigde: mr. M.E.C.M. Paumen.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2017 (primaire besluit I) heeft verweerder eiser geschorst op grond van artikel 129, eerste lid, onder c, van het Rechtspositiereglement RDW (RPR RDW) en heeft hem onder meer een communicatieverbod opgelegd (hierna ook: het schorsingsbesluit).
Bij besluit van 17 augustus 2017 (primaire besluit II) heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag verleend op grond van artikel 123, eerste lid, onder i, van het RPR RDW (hierna ook: het ontslagbesluit).
Bij besluit van 2 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7], [naam 8] en eisers echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 9], [naam 10], [naam 11], [naam 12] en [naam 13].

Overwegingen

1. Eiser, geboren [geboortedatum], was sinds 2002 werkzaam bij de RDW, laatstelijk in de functie van technisch medewerker specialist en werkzaam op het keuringsstation Waddinxveen.
2. Naar aanleiding van een melding die op 17 februari 2018 bij het Meldpunt Integriteit van de RDW binnen kwam over een mogelijke integriteitsschending van eiser en het vermoeden dat hij mogelijk (ernstig) plichtsverzuim had gepleegd, is hij bij primair besluit I geschorst, is hem de toegang tot alle gebouwen van de RWD ontzegd, heeft eiser zijn mobiele telefoon en tablet moeten inleveren, heeft hij gedurende het onderzoek een (schriftelijk en mondeling) communicatieverbod met klanten en collega’s van de RDW opgelegd gekregen en is zijn autorisatie voor thuiswerken ingetrokken. Vervolgens is de Commissie Integriteit RDW een onderzoek gestart naar vermoedelijke integriteitsschending. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van april 2017.
3. Bij brief van 29 mei 2017 heeft verweerder het voornemen geuit eiser de straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. Op 14 juni 2017 heeft eiser zijn zienswijze hierover kenbaar gemaakt. Bij brief van 10 juli 2017 heeft verweerder het voornemen aangevuld. Hierop heeft eiser 25 juli 2017 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder procesverloop.
Ordemaatregelen
4. Verweerder wordt gevolgd in zijn betoog dat hij heeft mogen overgaan tot schorsing van eiser. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155, moet bij gebruikmaking van de bevoegdheid de ambtenaar te schorsen sprake zijn van een bekend geworden concrete verdenking van ernstig plichtsverzuim, waardoor aan de integriteit van de medewerker moet worden getwijfeld en waardoor het noodzakelijk in de medewerker te stellen vertrouwen dermate is geschaad dat het niet aanvaardbaar is dat hij zijn werkzaamheden blijft verrichten. In dit geval was sprake van een voldoende concreet vermoeden van plichtsverzuim om de ordemaatregelen op te leggen. Bij brief van 22 maart 2017 heeft verweerder nader uitgelegd dat het communicatieverbod alleen zag op communicatie met collega’s en klanten van de RDW over de inhoud en de aanleiding van de integriteitsmelding en de opgelegde schorsing. Verweerder kan gevolgd worden in zijn standpunt dat het belang van de dienst deze maatregel vorderde dat de Commissie Integriteit van de RDW ongehinderd onderzoek naar de feiten moest kunnen verrichten. Niet is gebleken dat eiser hierdoor onnodig en ernstig is beperkt in zijn verweermogelijkheden.
4.1.
Het beroep is voor dit deel ongegrond.
Ontslag
5. Verweerder heeft aan het ontslagbesluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, bestaande uit de volgende gedragingen:
Het niet melden van nevenwerkzaamheden.
Handelen/nalaten in strijd met de voorwaarden waaronder nevenwerkzaamheden mogen worden verricht, in het geval deze zouden zijn toegestaan, te weten:
Je mag nooit gegevens gebruiken die bij de RDW vandaan komen;
Het is verboden om je nevenwerkzaamheden uit te oefenen bij medewerkers/klanten/afnemers van de RDW;
Het is verboden om je nevenwerkzaamheden uit te oefenen bij zakelijke relaties van de RDW of met relaties in de RDW dienstverleningsketen;
Je mag geen gebruik maken van RDW middelen zoals de computer, telefoon, papier e.d.;
Je mag in werktijd van de RDW geen klantcontacten hebben voor je nevenwerkzaamheden.
(1) Het raadplegen van gevoelige gegevens uit registraties en/of applicaties van de RDW zonder dat daaraan de daarvoor vereiste functie gerelateerde rechtvaardiging ten grondslag lag.
(2) Het verstrekken van gevoelige gegevens uit registraties en/of applicaties
zonder dat daaraan de daarvoor vereiste functie gerelateerde rechtvaardiging ten grondslag lag.
Overtreding van het opgelegde communicatieverbod.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie personele aangelegenheden RDW (adviescommissie) van januari 2018, de primaire besluiten gehandhaafd.
7. Gelet op de grote hoeveelheid argumenten van eiser beperkt de rechtbank zich tot het beoordelen van de kern van de gronden en argumenten die hij naar voren heeft gebracht. Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR0267), hoeft de bestuursrechter niet op alle aangevoerde gronden en argumenten in te gaan, maar kan hij zich beperken tot de kern daarvan.
8. Eiser voert als beroepsgrond aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen.
8.1
Op grond van artikel 122, eerste lid, van het RPR RDW kan de medewerker, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt deswege disciplinair worden gestraft.
8.2
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN2349), gelden in het ambtenarenrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is voldoende dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
8.3
Het betoog van eiser dat het voornemen niet mocht worden aangevuld slaagt niet. Verweerder mocht in dat stadium van de procedure de verweten gedragingen nog wijzigen. Dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad, is niet gebleken. Eiser is nog in de gelegenheid gesteld te reageren en heeft hiervan ook gebruik gemaakt.
8.4
Voor het oordeel dat het onderzoek door de adviescommissie niet zorgvuldig is verlopen acht de rechtbank geen grond aanwezig. Ondanks dat vijf kwartier was ingepland heeft de totale hoorzitting vijf uur in beslag genomen. Dat niet alle getuigen uitgebreid konden worden gehoord maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig was. Eiser had de verklaringen van deze getuigen immers ook schriftelijk verstrekt. Uit pagina 6 van het advies blijkt dat wel degelijk de (na de hoorzitting) ingediende stukken zijn meegewogen in het oordeel.
8.5
Eisers betoog dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan gedraging a volgt de rechtbank niet. Op grond van artikel 105 van het RPR RDW was eiser verplicht aan de directie opgave te doen van zijn nevenwerkzaamheden. De integriteitsregels waren in 2012 al gepubliceerd, maar de verplichting had voor eiser als lid van de ondernemingsraad (OR) zeker duidelijk moeten zijn na de publicatie van de integriteitsregels op intranet eind 2015 en na de expliciete vraag van zijn leidinggevende [naam 14] over zijn nevenwerkzaamheden tijdens een gesprek op 21 december 2016. Omdat de werkzaamheden die eiser voor het bedrijf van zijn neef [naam 15] en voor [naam 16] verrichtte enig verband met zijn RDW-werkzaamheden hielden, diende eiser via een formele melding toestemming aan de RDW directie te vragen. Dat eiser voor de werkzaamheden niet betaald werd, Autobedrijf [naam 15] geen APK-erkend bedrijf is en eiser niet op de loonlijst stond doet aan de verplichting niet af. Door middel van een melding kon door verweerder getoetst worden of sprake was van nevenactiviteiten en eventuele belangenverstrengeling. Uit de overgelegde verklaringen van eisers voormalige leidinggevenden [naam 17] en [naam 18] komt naar voren dat eiser in het verleden naar hen wel open is geweest over zijn activiteiten, maar zij waren formeel niet bevoegd tot het geven van de toestemming, zodat ook hiermee niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 105 van het RPR RDW.
8.6
Voorts heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser zich aan de verweten gedraging b, onder het vierde gedachtestreepje, schuldig heeft gemaakt. Niet in geschil is dat eiser de door de RDW verstrekte mobiele telefoon heeft ingezet voor andere doeleinden dan waarvoor deze is verstrekt, namelijk als contactnummer voor Autobedrijf [naam 15]. Daarnaast heeft eiser in het kader van de nevenwerkzaamheden gemaild vanuit de RDW.
8.7
Eveneens heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser zich aan de verweten gedraging c schuldig heeft gemaakt. Verweerder heeft in dit verband kunnen verwijzen naar het overzicht van logingegevens van Radar. Het betreft een overzicht van eisers raadplegingen van het systeem in de afgelopen twee jaar betreffende voertuigen die op enig moment tot de bedrijfsvoorraad van Autobedrijf [naam 15] behoorden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet (deels) om gevoelige informatie ging. Ook zijn tellerstanden en (details van) aansprakelijkheidsgegevens geraadpleegd. Eiser diende te weten dat het raadplegen van de RDW-systemen niet is toegestaan als daar geen functionele aanleiding voor is. Voorts is gebleken dat eiser een aantal keer gevoelige gegevens heeft verstrekt aan derden, te weten aan [naam 19], [naam 16] en [naam 20] alias [naam 21].
8.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht gedraging d tegengeworpen. Het belang bij het verbod was gelegen in de omstandigheid dat het onderzoek onbelemmerd kon worden uitgevoerd en om collega’s te beschermen. Ondanks dat eiser uitdrukkelijk op het communicatieverbod is gewezen heeft eiser contact gezocht en gehad met een of meer collega’s en/of klanten van de RDW. In de brief van 22 maart 2017 schrijft divisiemanager [naam 22] dat hem na persoonlijke verificatie bij [naam 23] en [naam 24] duidelijk is geworden dat eiser in ieder geval hen op de hoogte heeft gesteld van de reden van zijn schorsing. Eiser erkent in zijn brief van 28 maart 2017 dat hij contact heeft gehad, maar zegt enkel te hebben gesproken over overdracht van OR-taken. Ook indien het contact slechts hierover zou zijn gegaan wat niet aannemelijk is gemaakt, had eiser dit moeten regelen via zijn leidinggevende om elke schijn van overtreding van het verbod te voorkomen.
8.9
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser zich aan de genoemde gedragingen a, b onder het vierde gedachtestreepje, c en d schuldig heeft gemaakt. Deze gedragingen leveren plichtsverzuim op.
Ten aanzien van de overige gedragingen onder b volgt de rechtbank het standpunt van verweerder niet. De rechtbank is, gelet op de door eiser gegeven verklaringen, van oordeel dat verweerder deze gedragingen ten onrechte op basis van de gegeven motivering heeft aanmerkt als plichtsverzuim.
9. Niet is gebleken dat de gedragingen a, b onder het vierde gedachtestreepje, c en d niet aan eiser kunnen worden toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd hem wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen.
Evenredigheid
10. Eiser stelt dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag disproportioneel is, omdat de gedragingen niet kunnen worden gekwalificeerd als zeer ernstig plichtsverzuim. Dit betoog slaagt.
10.1
Nu een deel van de gedragingen niet aan eiser kon worden tegengeworpen acht de rechtbank de opgelegde straf niet evenredig aan de aard en ernst van het overgebleven te verwijten plichtsverzuim. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser de activiteiten al jarenlang verricht en dat uit de verklaringen van [naam 18] en [naam 17] duidelijk blijkt dat eiser tegen zijn voormalige leidinggevenden bij de aanvang van de activiteiten niet heimelijk over de activiteiten heeft gedaan. Uit deze verklaringen en ook uit verklaringen van collega’s blijkt dat binnen het keuringsstation Waddinxveen algemeen bekend was dat eiser hand- en spandiensten voor Autobedrijf [naam 15] verrichtte. Voorts acht de rechtbank het op basis van de stukken en de ter zitting gegeven toelichting op de werkwijze op het keuringsstation aannemelijk dat het functioneel raadplegen van de systemen in de praktijk meer omvatte dan alleen de situaties waarin er een expliciete werkorder was om te keuren of te steken, zoals verweerder stelt. Ook buiten de gevallen dat er een werkorder was, werden de systemen geraadpleegd om de klanten van het keuringsstation van dienst te zijn, en niet alleen door eiser. In dit verband wijst de rechtbank op een krantenbericht waaruit blijkt dat met hulp van eiser een oorlogsmisdadiger is opgepakt. Eiser is toen niet aangesproken door verweerder voor het raadplegen van de RDW-systemen voor andere doeleinden, maar is slechts geprezen. De rechtbank maakt hieruit op dat richting eiser niet duidelijk gecommuniceerd werd over de te handhaven norm. Tenslotte acht de rechtbank van belang dat eiser niet eerder disciplinair gestraft of expliciet gewaarschuwd is, dat eiser een lang dienstverband heeft en dat uit verschillende verklaringen blijkt dat hij goed functioneerde.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep voor dit deel gegrond en moet het bestreden besluit voor het deel waarbij het ontslagbesluit is gehandhaafd worden vernietigd.
12. Artikel 8:41a, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief beslecht.
12.1
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk zelf in de zaak te voorzien.
Door het (deels) vernietigen van het bestreden besluit zijn partijen terug in de bezwaarfase, met andere woorden verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op eisers bezwaar tegen het ontslagbesluit te beslissen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser beroep gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het ontslagbesluit;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin het ontslagbesluit van 17 augustus 2017 is gehandhaafd;
  • draagt verweerder op om binnen een termijn van zes weken met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser tegen het ontslagbesluit te beslissen;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzitter, en mr. L.A.C. Nifterick, mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen van Kleunen, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 december 2018.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.