In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en [gedaagde], de voormalig bestuurder van een andere besloten vennootschap, [bedrijf 1]. De eiseres vorderde betaling van onbetaalde facturen ter waarde van € 1.651,65, vermeerderd met rente en kosten, en stelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de vordering van eiseres niet te betrekken bij de ontbinding van [bedrijf 1]. De procedure volgde na een dagvaarding op 25 juni 2018 en een comparitie van partijen op 10 oktober 2018.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [bedrijf 1] op 31 maart 2016 is ontbonden en dat er geen noemenswaardige baten meer waren, waardoor de ontbinding rechtmatig was. [gedaagde] heeft betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en stelde dat hij niet op de hoogte was van enige onbetaalde vorderingen op het moment van ontbinding. De rechter heeft de Beklamel-norm besproken, die bepaalt dat een bestuurder aansprakelijk kan zijn als hij bij het aangaan van verplichtingen wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen.
De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil werden vastgesteld, aangezien hij in persoon procedeerde. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiseres om concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen om onrechtmatig handelen van [gedaagde] aan te tonen.