ECLI:NL:RBROT:2018:10429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
7053004 \ CV EXPL 18-28096
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een besloten vennootschap en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en [gedaagde], de voormalig bestuurder van een andere besloten vennootschap, [bedrijf 1]. De eiseres vorderde betaling van onbetaalde facturen ter waarde van € 1.651,65, vermeerderd met rente en kosten, en stelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de vordering van eiseres niet te betrekken bij de ontbinding van [bedrijf 1]. De procedure volgde na een dagvaarding op 25 juni 2018 en een comparitie van partijen op 10 oktober 2018.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [bedrijf 1] op 31 maart 2016 is ontbonden en dat er geen noemenswaardige baten meer waren, waardoor de ontbinding rechtmatig was. [gedaagde] heeft betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en stelde dat hij niet op de hoogte was van enige onbetaalde vorderingen op het moment van ontbinding. De rechter heeft de Beklamel-norm besproken, die bepaalt dat een bestuurder aansprakelijk kan zijn als hij bij het aangaan van verplichtingen wist of redelijkerwijs moest begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen.

De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld. De vordering van eiseres werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil werden vastgesteld, aangezien hij in persoon procedeerde. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiseres om concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen om onrechtmatig handelen van [gedaagde] aan te tonen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7053004 \ CV EXPL 18-28096
uitspraak: 21 december 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
statutair gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: J.P. Voorn (Legal Account) te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te Schiedam,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] respectievelijk [gedaagde] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 25 juni 2018, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het tussenvonnis van 10 juli 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief namens [eiseres] d.d. 20 september 2018, met productie;
  • het proces-verbaal van de op 10 oktober 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Sinds mei 2014 heeft [eiseres] transporten verzorgd in opdracht van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ).
2.2
De facturen die [eiseres] [bedrijf 1] heeft doen toekomen voor op 30 september 2015, 5 januari 2016 en 19 januari 2016 voor [bedrijf 1] verrichte transporten van in totaal € 1.651,65 heeft [bedrijf 1] onbetaald gelaten.
2.3
[bedrijf 1] is met ingang van 31 maart 2016 ontbonden.
2.4
[gedaagde] was bestuurder van [bedrijf 1] .
2.5
Bij brief van 9 mei 2016 heeft de directeur van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) [gedaagde] , voor zover thans van belang, als volgt bericht:
“Naar aanleiding van uw verzoek tot nader onderzoek afgelopen week, hebben onze financiële- en juridische medewerkers onderzocht of de ontbinding van uw besloten vennootschap [bedrijf 1] onrechtmatig was.
Conclusie: de besloten vennootschap [bedrijf 1] had geen noemenswaardige baten meer, waardoor een gewone liquidatie met vereffening derhalve geen nut heeft.”

3.Het geschil

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 1.651,65 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van verzuim, en € 247,75 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten alsmede de nakosten, met rente.
3.2
Aan haar vordering heeft [eiseres] naast de hiervoor vermelde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] heeft als voormalig bestuurder, vereffenaar en bewaarder van de boeken en bescheiden van [bedrijf 1] nagelaten de vordering van [eiseres] op [bedrijf 1] bij de ontbinding en liquidatie van [bedrijf 1] te betrekken en deze mee te nemen in de verdeling van de te gelde gemaakte activa. [gedaagde] heeft hiermee de (vermogens)belangen van [eiseres] veronachtzaamd en onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld. [eiseres] heeft [gedaagde] op 23 maart 2018 (persoonlijk) aansprakelijk gesteld. De schade bedraagt het totaal van de onbetaald gebleven facturen. [gedaagde] is ondanks aanmaning niet tot voldoening overgegaan.
3.2.2
Subsidiair stelt [eiseres] dat [gedaagde] jegens haar aansprakelijk is op grond van de Beklamel-norm. [gedaagde] heeft als (voormalig) bestuurder opdrachten aan [eiseres] verstrekt in de periode kort voor de ontbinding en liquidatie van [bedrijf 1] . Dit wekt de indruk dat betalingsverplichtingen zijn aangegaan terwijl [gedaagde] wist of redelijkerwijze moest weten dat [bedrijf 1] deze niet meer na zou gaan (kunnen) komen.
3.2.3
Tot slot wijst [eiseres] erop dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van oprichter en (voormalig) bestuurder de aandelen van [bedrijf 1] nimmer heeft volgestort.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op het verweer van [gedaagde] wordt - voor zover voor de beoordeling van de vordering van belang - hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
[gedaagde] heeft tegen de vordering onder meer aangevoerd dat er geen geld meer was toen [bedrijf 1] werd ontbonden.
4.2
In het vierde lid van artikel 2:19 BW is bepaald dat indien een rechtspersoon op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, hij alsdan ophoudt te bestaan, in welk geval het bestuur daarvan opgaaf doet aan het handelsregister. In het vijfde lid is bepaald dat een rechtspersoon na ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van zijn vermogen nodig is. Uit de onderlinge samenhang van voormelde artikelleden volgt dat indien er op het tijdstip van ontbinding geen baten zijn, geen vereffening plaatsvindt en de rechtspersoon dadelijk ophoudt te bestaan.
4.3
Uit de stellingen van [gedaagde] begrijpt de kantonrechter, mede gelet op voormelde wettelijke bepalingen, dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat geen vereffening heeft plaatsgevonden. Dit standpunt vindt steun in de hiervoor onder 2.5 weergegeven brief van [bedrijf 2] alsmede in het door [eiseres] overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] waarin staat vermeld: “Op 04-04-2016 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 31-03-2016”.
4.4
Door [eiseres] is niet met zoveel woorden gesteld dat [bedrijf 1] op het moment van ontbinding wél vermogen had en waar dat dan uit zou blijken. De stellingen van [eiseres] die betrekking hebben op het handelen van [gedaagde] als vereffenaar van [bedrijf 1] missen dan ook feitelijke grondslag. Nu nergens uit blijkt dat vereffening van het vermogen van [bedrijf 1] heeft plaatsgevonden, kan immers ook niet worden geoordeeld dat [gedaagde] heeft nagelaten [eiseres] bij de verdeling te betrekken.
4.5
Voor wat betreft het beroep van [eiseres] op de zogenoemde “Beklamel-norm”, geldt het volgende.
4.6
Uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor (een tekortkoming in) de nakoming van haar verbintenissen. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van de vennootschap, ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de norm-schending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem persoonlijk ter zake van de benadeling geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. In de kern houdt dit zogenoemde “Beklamelcriterium” de eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden (zie HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627). De Beklamel- norm kan ook toepassing vinden in gevallen waarin in het kader van een voortdurende overeenkomst verplichtingen ontstaan door nieuwe opdrachten op initiatief van de rechts- persoon (vgl. Gerechtshof Den Haag 25 november 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4441).
4.7
[eiseres] stelt dat [gedaagde] namens [bedrijf 1] opdrachten heeft verstrekt terwijl hij wist dat het slecht ging met het bedrijf. De (enkele) omstandigheid dat een vennootschap in zwaar weer verkeert kan echter niet zonder meer de conclusie dragen dat degene die feitelijk de gang van zaken binnen de vennootschap bepaalt jegens haar schuldeisers onrechtmatig handelt door nieuwe verplichtingen namens de vennootschap aan te gaan. Om tot voren-bedoelde aansprakelijkheid te komen moet een vennootschap zich ten tijde van het aangaan van de betalingsverplichting in een uitzichtloze situatie bevinden en over onvoldoende continuïteitsperspectief beschikken, en de bestuurder moet hierdoor weten, of redelijker-wijze behoren te begrijpen, dat zijn handelen schade zal toebrengen aan de desbetreffende schuldeiser. [gedaagde] heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat hij opdrachten aan [eiseres] heeft verstrekt wetende dat hiervoor niet zou worden betaald. Mede gelet op hetgeen in dit kader ter zitting door [gedaagde] is verklaard, namelijk dat het doek voor [bedrijf 1] (echt) viel toen zij haar grootste opdrachtgever in februari/maart 2016 verloor en toezeggingen voor grote opdrachten vanuit Spanje niet nagekomen werden, kunnen de
- niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwde - stellingen van [eiseres] in het licht van al het voorgaande niet leiden tot het oordeel dat [gedaagde] zich onrechtmatig jegens haar heeft gedragen door in september 2015 en januari 2016 opdrachten aan [eiseres] te verstrekken.
4.8
[eiseres] heeft ter zitting nog aangevoerd dat [gedaagde] de schuldeisers van [bedrijf 1] selectief heeft betaald. Dit is door [gedaagde] betwist, die daartoe heeft aangevoerd dat hij de facturen op volgorde van ouderdom heeft voldaan. [gedaagde] heeft voorts - onbetwist - gesteld dat hij geen nieuwere rekeningen dan die van [eiseres] heeft betaald. Het enkele feit dat sommige crediteuren wel en andere niet zijn betaald impliceert bovendien nog geen onrechtmatig handelen jegens de niet betaalde crediteur(en). [eiseres] heeft nagelaten bijkomende omstandigheden te stellen en te onderbouwen, die wel tot onrechtmatigheid zouden kunnen leiden.
4.9
De eveneens door [gedaagde] betwiste stelling van [eiseres] dat [gedaagde] haar niet tijdig over de ontbinding van [bedrijf 1] heeft geïnformeerd, wordt eveneens gepasseerd, nu is gesteld noch gebleken dat [eiseres] hierdoor schade zou hebben geleden.
4.1
De stelling dat de aandelen van [bedrijf 1] nooit zijn volgestort kan evenmin leiden tot toewijzing van de vordering, nu met de invoering van Wet vereenvoudiging en flexibilisering BV-recht per 1 oktober 2012 de eis tot volstorting van de aandelen is komen te vervallen en [bedrijf 1] blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel per 29 mei 2013 is opgericht.
4.11
De conclusie is dat in deze procedure niet is gebleken van onrechtmatig handelen door [gedaagde] jegens [eiseres] , zodat de vordering wordt afgewezen.
4.12
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil nu hij in persoon procedeert.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
673