In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de eigenaar van een café. De eigenaar, eiser, kreeg een boete van € 1.200,- opgelegd wegens overtreding van het rookverbod in zijn horecagelegenheid. De inspectie had geconstateerd dat de deur van de rookruimte openstond en dat er tabaksrook werd geroken achter de bar. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 13 november 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij enkel een oordeel vroeg over de overtreding en de hoogte van de boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan de verplichtingen van de Tabakswet heeft voldaan, aangezien de rookruimte niet correct was afgesloten en er rookoverlast was in de aangrenzende ruimte. De rechtbank heeft de bevindingen van de inspecteur als bewijs geaccepteerd en geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd.
Eiser heeft echter verzocht om matiging van de boete, omdat hij failliet was verklaard en niet in staat was de boete te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank heeft de boete vastgesteld op € 122,27, en het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de boete. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de minister het griffierecht van € 168,00 aan eiser moet vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 990,- moet vergoeden.