ECLI:NL:RBROT:2017:9812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
ROT 16/8162
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van het rookverbod in een horecagelegenheid met matiging van de boete wegens faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de eigenaar van een café. De eigenaar, eiser, kreeg een boete van € 1.200,- opgelegd wegens overtreding van het rookverbod in zijn horecagelegenheid. De inspectie had geconstateerd dat de deur van de rookruimte openstond en dat er tabaksrook werd geroken achter de bar. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de boete, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 november 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij enkel een oordeel vroeg over de overtreding en de hoogte van de boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan de verplichtingen van de Tabakswet heeft voldaan, aangezien de rookruimte niet correct was afgesloten en er rookoverlast was in de aangrenzende ruimte. De rechtbank heeft de bevindingen van de inspecteur als bewijs geaccepteerd en geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd.

Eiser heeft echter verzocht om matiging van de boete, omdat hij failliet was verklaard en niet in staat was de boete te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te matigen. De rechtbank heeft de boete vastgesteld op € 122,27, en het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte van de boete. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de minister het griffierecht van € 168,00 aan eiser moet vergoeden en de proceskosten tot een bedrag van € 990,- moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/8162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser,
gemachtigde: R.A. Goemmatov,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. J.S. Boer.

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 1.200,- wegens overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabaks- en rookwarenwet.
Bij besluit van 7 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van [onderneming] (het café) aan de [adres] te [plaats]. Naar aanleiding van een maatregel van 6 februari 2015 heeft op donderdagavond 21 juli 2016 een inspectie plaatsgevonden in het café van eiser. De bevindingen van de inspectie zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 26 juli 2016. Op basis van de bevindingen van de inspectie heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 1.200,-, wegens het niet handhaven van een rookverbod.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eiser zich niet heeft gehouden aan de verplichting tot handhaven van een rookverbod in zijn café. Op grond van artikel 11b van de Tabaks- en rookwarenwet (Tabakswet) is dit een beboetbare gedraging. Omdat eiser voor een soortgelijke overtreding als eerder is beboet, heeft verweerder het nominale boetebedrag verhoogd.
3. Ter zitting is vastgesteld dat eiser uitsluitend nog een oordeel wil over de vraag of er sprake is van een overtreding, en zo ja, of de hoogte van de boete juist is vastgesteld.
4. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabaks- en rookwarenwet (Tabakswet) verplicht de exploitant van een horeca-inrichting tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod.
5. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Tabaks- en rookwarenbesluit geldt het rookverbod niet in afsluitbare, voor het roken van tabaksproducten aangewezen en zodanig aangeduide ruimten.
6. Uit het rapport van bevindingen van 26 juli 2016 blijkt dat de inspecteur tijdens de inspectie van 21 juli 2016 de geur van tabaksrook heeft geroken in het café. De inspecteur heeft gezien dat deur van de rookruimte openstond. In de rookruimte waren drie personen aan het roken en er hing een grijsblauwe walm. Ook heeft de inspecteur de geur van tabaksrook achter de bar geroken. Uit deze bevindingen blijkt dat de rookruimte rookoverlast veroorzaakte in de aangrenzende ruimte en dat eiser het rookverbod niet op de juiste wijze heeft gehandhaafd. Dit is een overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet.
7. Voor zover eiser de inhoud van het rapport van bevindingen heeft betwist, overweegt de rechtbank dat naar vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het College), bijvoorbeeld de uitspraak van 13 maart 2007 (ECLI:NL:CBB:2007:BA1577) en de uitspraak van 9 september 2008 (ECLI:NL:CBB:2008:BG1609) het bewijs dat de betrokkene de hier aan de orde zijnde overtreding heeft begaan, kan worden aangenomen op het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar. In beginsel mag daarom worden afgegaan op de inhoud van de in het proces-verbaal vermelde waarnemingen van feiten. Eisers stelling dat de deur van de rookruimte automatisch dichtvalt, is onvoldoende om te twijfelen aan de bevindingen van de inspecteur. Weliswaar is de deur van de rookruimte dicht op de door eiser overgelegde foto’s, maar dat deze deur altijd dicht is, kan de rechtbank aan de hand van de foto’s niet vaststellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bestreden besluit op het op ambtseed opgemaakt rapport van bevindingen van 26 juli 2016 heeft mogen baseren.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was aan eiser een boete op te leggen wegens het niet correct handhaven van het rookverbod. Voor zover eiser heeft betwist dat de rookruimte ook als doorgang dient naar het herentoilet en een magazijn, overweegt de rechtbank dat alleen al het niet afsluiten van de rookruimte voldoende is voor de vaststelling dat sprake is van een overtreding van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet, zodat de rechtbank de overige waarnemingen onbesproken laat.
9. Verder heeft eiser verzocht de hoogte van de boete op nihil te stellen of te matigen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in het geval van eiser bijzondere omstandigheden aanwezig die aanleiding geven om de opgelegde boete op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb te matigen. Eiser is bij vonnis van 7 maart 2017 door de rechtbank Den Haag failliet verklaard. Zijn betoog dat hij de boete niet kan betalen wegens zijn beperkte financiële draagkracht slaagt. In het kader van een minnelijk akkoord heeft de curator aan verweerder een bedrag van 8% van de vordering aangeboden, waarmee verweerder heeft ingestemd. Om die reden zal de rechtbank, onder gegrondverklaring van het beroep, zelf in de zaak voorzien en de boete vaststellen op een bedrag van € 122,27.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het ziet op de hoogte van de boete;
  • vernietigt in zoverre het bestreden besluit en stelt de boete vast op een bedrag van € 122,27;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 168,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.