In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H.A.T. Vijftigschild, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. H.H. Nicolai. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), die op 3 oktober 2016 door verweerder was toegewezen, maar met toepassing van de kostendelersnorm vastgesteld op 50% van het Wettelijk Minimumloon. Eiseres was van mening dat de kostendelersnorm ten onrechte was toegepast, omdat zij een commerciële huurprijs betaalde voor de kamer die zij huurde van haar ex-partner.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 8 augustus 2013 op het adres van haar ex-partner stond ingeschreven en dat zij op 30 juni 2016 een bijstandsaanvraag deed. Na een huisbezoek concludeerde verweerder dat eiseres geen gezamenlijke huishouding voerde, maar een kamer huurde. De huurprijs van € 220,- per maand, inclusief nutsvoorzieningen, werd door verweerder als niet-commercieel beschouwd, omdat deze lager was dan de commerciële huurprijs die volgens de Beleidsregels was vastgesteld.
Eiseres voerde aan dat de huurprijs redelijk was en dat er sprake was van een commerciële huurrelatie. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat de huurprijs in verhouding stond tot de geleverde diensten en dat de huurprijs was vastgesteld op basis van wat eiseres kon missen, waardoor het als een vriendendienst werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.