ECLI:NL:RBROT:2017:7621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
9 oktober 2017
Zaaknummer
ROT 17/2111
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering met toepassing van de kostendelersnorm op grond van artikel 19a van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H.A.T. Vijftigschild, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. H.H. Nicolai. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), die op 3 oktober 2016 door verweerder was toegewezen, maar met toepassing van de kostendelersnorm vastgesteld op 50% van het Wettelijk Minimumloon. Eiseres was van mening dat de kostendelersnorm ten onrechte was toegepast, omdat zij een commerciële huurprijs betaalde voor de kamer die zij huurde van haar ex-partner.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 8 augustus 2013 op het adres van haar ex-partner stond ingeschreven en dat zij op 30 juni 2016 een bijstandsaanvraag deed. Na een huisbezoek concludeerde verweerder dat eiseres geen gezamenlijke huishouding voerde, maar een kamer huurde. De huurprijs van € 220,- per maand, inclusief nutsvoorzieningen, werd door verweerder als niet-commercieel beschouwd, omdat deze lager was dan de commerciële huurprijs die volgens de Beleidsregels was vastgesteld.

Eiseres voerde aan dat de huurprijs redelijk was en dat er sprake was van een commerciële huurrelatie. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat de huurprijs in verhouding stond tot de geleverde diensten en dat de huurprijs was vastgesteld op basis van wat eiseres kon missen, waardoor het als een vriendendienst werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/2111

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. H.A.T. Vijftigschild,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. H.H. Nicolai.

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2016 (het primaire besluit
)heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Participatiewet (de Pw) met ingang van 30 juni 2016 toegewezen en de bijstand met toepassing van de kostendelersnorm vastgesteld op 50% van het Wettelijk Minimumloon.
Bij besluit van 24 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres stond sinds 8 augustus 2013 in de basisregistratie persoonsgegevens ingeschreven op het adres [adres] te [plaats 2] als inwonend bij de heer
S. [ex-partner 2] , haar ex-partner. Op 30 juni 2016 heeft eiseres zich gemeld voor een bijstandsaanvraag. Op 29 september 2016 heeft verweerder een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op het adres [adres] . Op basis van de bevindingen van het huisbezoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres geen gezamenlijke huishouding voert met [ex-partner 2] , maar dat zij van hem een kamer huurt in zijn woning.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat [ex-partner 2] wordt meegerekend in het kader van de kostendelersnorm. De huurprijs bedraagt € 200,- plus € 20,- voor nutsvoorzieningen, in totaal dus € 220,- per maand. Dit is lager dan de commerciële huurprijs, die op grond van de Beleidsregels commerciële prijs Participatiewet Rotterdam 2016 (de Beleidsregels) is vastgesteld op minimaal 20% van het wettelijk minimumloon, per 1 januari 2016 dus € 275,04. Naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 31 mei 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:4017), waarin is geoordeeld dat verweerder met de verwijzing naar een vaste ondergrens in de Beleidsregels onvoldoende uitleg heeft gegeven aan het begrip commerciële huurprijs, heeft eiseres op verzoek van verweerder een formulier ‘Huurprijscheck onzelfstandige woonruimte’ ingevuld en bij verweerder ingeleverd. Uit dit huurprijscheckformulier blijkt dat de maximaal toegestane kale huur voor de kamer € 235,28 per maand bedraagt. Daarbij heeft verweerder een bedrag van € 60,- als normbedrag voor nutsvoorzieningen opgeteld, zodat de maximale huurprijs voor de kamer die eiseres huurt € 295,28 per maand bedraagt. De door eiseres betaalde huurprijs van € 220,- is volgens verweerder dan ook geen commerciële huurprijs.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast en dat sprake is van een commerciële huurrelatie in de zin van artikel 19a van de Pw. Zij stelt dat zij een redelijke en passende huurprijs voor de geboden voorzieningen betaalt. Ter onderbouwing heeft eiseres gewezen op de in bezwaar overgelegde huurovereenkomst van 1 februari 2015 en het huurprijscheckformulier.
4. Op grond van artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
Op grond van het tweede lid van dit artikel legt de belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen b en c, op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
5.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 30 juni 2016, de datum van de melding om een bijstandsuitkering, tot en met 3 oktober 2016, de datum van het primaire besluit.
5.2.
In geschil is de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de huurprijs inclusief nutsvoorzieningen van € 220,- per maand, die eiseres in de te beoordelen periode voor de kamer die zij van [ex-partner 2] huurde betaalde, geen commerciële huurprijs is. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
5.3.
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:243) zal, om aan te kunnen nemen dat sprake is van een commerciële huurprijs, in ieder geval sprake moeten zijn van een voor de betreffende woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijke huurprijs, die in verhouding staat tot de geleverde diensten en die periodiek wordt aangepast.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de overgelegde gegevens niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een commerciële huurprijs. Uit de huurovereenkomst blijkt dat de kamer een oppervlakte had van 15 m2 en dat bij de huur was inbegrepen het medegebruik van de keuken, tuin, douche/bad en het toilet. Daarnaast was bij de huur inbegrepen het gebruik van de wasmachine, de koelkast en de meubels. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door eiseres voor de kamer betaalde huurprijs van € 220,- per maand inclusief nutsvoorzieningen, mede gelet op de uit de huurprijscheck volgende maximale huurprijs van € 235,28 exclusief nutsvoorzieningen, niet in verhouding stond tot de door [ex-partner 2] aan eiseres geleverde diensten. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat [ex-partner 2] sinds 1 maart 2015 de huurprijs niet periodiek heeft aangepast. Verder heeft de rechtbank van belang geacht dat ter zitting is gebleken dat de huurprijs van € 220,- tot stand is gekomen op basis van wat eiseres maandelijks kon missen en wat [ex-partner 2] voor de kamer wilde hebben, vanuit de intentie om eiseres te helpen zo lang het nodig was, waardoor de kamerhuur van [ex-partner 2] aan eiseres als een soort vriendendienst kon worden beschouwd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en
mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. H.C. de Wit-Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.