Op 31 januari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Özveren, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. I.M. van der Heijden en mr. R. Duivenvoorde. Deze uitspraak volgde op een eerdere tussenuitspraak van 18 oktober 2016, waarin de rechtbank oordeelde dat het besluit van 26 januari 2016 in strijd was met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen.
De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die was opgeschort omdat hij niet was verschenen op een oproep. Eiser had niet tijdig gereageerd op het opschortingsbesluit en was ook niet verschenen op een uitnodiging voor een gesprek. Verweerder stelde dat eiser verwijtbaar was en dat de uitkering terecht was ingetrokken op basis van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet (Pw). De rechtbank oordeelde echter dat aan eiser geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet verschijnen op het gesprek, omdat de uitnodiging niet als verlenging van de termijn voor verzuimherstel kon worden aangemerkt.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die op € 990,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.