ECLI:NL:RBROT:2017:7157
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen inreisverbod en intrekking verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, geboren op 1 juli 1984 en van Somalische nationaliteit, had een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, die op 24 november 2016 door de staatssecretaris met terugwerkende kracht tot 26 juni 2014 werd ingetrokken. Tevens werd aan eiser een inreisverbod voor de duur van vijf jaar opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte het unierechtelijke openbare ordecriterium niet had toegepast en dat er onvoldoende was onderzocht of hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico liep op schending van artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank heeft het beroep tegen het inreisverbod gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet had aangetoond dat het inreisverbod in overeenstemming was met de eisen van het Unierecht. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet alleen nationale gevolgen had, maar ook gevolgen voor de toegang tot andere lidstaten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het het inreisverbod betrof. Echter, het beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing was op de intrekking van de verblijfsvergunning, omdat deze niet was verleend op basis van een vluchtelingen- of subsidiaire beschermingsstatus.
De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.