In het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van 29 augustus 2016 is onder meer het volgende geconstateerd. De ruwe houten vloer van de verkoopwagen was in zeer slechte staat en ernstig verontreinigd met oude productresten. De wanden waren ernstig verontreinigd met geel/bruin gekleurd plakkerig vet en oude productresten, de schappen en planken waren ernstig verontreinigd met oude productresten, de afzuigkap was ernstig verontreinigd met zwart aangekoekt gekleurd vuil en druppels zwart gekleurd oud vet en het plafond boven de oven was ernstig verontreinigd met oude productresten en ander vuil. Hieruit blijkt dat is vastgesteld dat mobiele en/of tijdelijke bedrijfsruimten niet zo waren gelegen, ontworpen en geconstrueerd en zo schoongehouden dat de risico’s in verband met verontreiniging van levensmiddelen door dieren en schadelijke organismen zoveel mogelijk werden voorkomen, waardoor in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk III, punt 1, van Verordening (EG) 852/2004, wat een overtreding is van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit (beboetbaar feit 1).
Ook is in het rapport van bevindingen geconstateerd dat de binnenkant van de Indesit koeling, waarin onafgedekte levensmiddelen werden bewaard, ernstig verontreinigd was met oude productresten en ander vuil, de waterkoker ernstig verontreinigd was met geel/bruin gekleurd plakkerig vuil, de draai-grill verontreinigd was met geel/bruin aangekoekt vuil, de frituur ernstig verontreinigd was met geel/bruin gekleurd plakkerig vet en de werkbanken die in aanraking kwamen met levensmiddelen verontreinigd waren met oude productresten evenals de pannen. Hieruit is gebleken dat artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur in de mobiele verkoopwagen niet schoon waren, waardoor in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk V, punt 1, onder a, van Verordening (EG) 852/2004, wat een overtreding is van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit (beboetbaar feit 2).
Verder is in het rapport van bevindingen geconstateerd dat er diverse bereidingen van levensmiddelen plaatsvonden in de verkoopwagen (“Ik zag een man in de wagen staan die bezig was met het bereiden en snijden van vlees”). Eiser heeft tegenover de controleambtenaren verklaard dat uit de kraan in de verkoopwagen geen koud en warm water stroomde en dat hij, dat als hij warm water wilde hebben, hij dit met de waterkoker opwarmde. Er is geconstateerd dat eiser aan de kraan draaide maar dat daar niks uitkwam. In de verkoopwagen werden diverse levensmiddelen als tomaten, sla en kruiden bewaard die gewassen moesten worden voordat deze gebruikt konden worden. Hieruit is gebleken dat in de mobiele verkoopwagen en/of tijdelijke bedrijfsruimte geen passende voorzieningen aanwezig waren voor een voldoende persoonlijke hygiëne, voor het schoonmaken en ontsmetten van gereedschap en apparatuur en dat, omdat het schoonmaken van levensmiddelen tot de normale activiteiten van een levensmiddelenbedrijf behoort, geen passende voorziening aanwezig was om dat hygiënisch te laten verlopen. Verder was daarin geen voldoende warm en/of koud water beschikbaar. Hierdoor in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk III, punt 2 onder a, c, d en e, van Verordening (EG) 852/2004, wat een overtredingen zijn van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit (beboetbare feiten 3a tot en met 3d).
Daarnaast is geconstateerd dat shoarmavlees op de draai-grill in de verkoopwagen werd bereid. De afzuigkap boven de draai-grill was vervuild met zwart gekleurd aangekoekt vuil, stof en vetdraden die loshingen. Er is vermeld dat de controleambtenaar vanuit zijn deskundigheid heeft geconstateerd dat loshangend vuil los kon komen, onder meer door beweging van de mobiele verkoopwagen, waardoor het direct op de rol met shoarmavlees kon vallen. Hieruit is gebleken dat in de mobiele verkoopwagen en/of tijdelijke bedrijfsruimte de levensmiddelen zo geplaatst waren dat de risico’s in verband met verontreiniging niet werden voorkomen, waardoor in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto bijlage II, hoofdstuk III, punt 2, onder h, van Verordening (EG) 852/2004, wat een overtreding is van artikel 2, eerste lid, van het Warenwetbesluit (beboetbaar feit 4).