ECLI:NL:RBROT:2017:6625

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
ROT 17/4669
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van een bevel tot zorgverlening en publicatie van handhavingsbesluiten in de gezondheidszorg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een huisarts uit Lelystad. De huisarts had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarbij een eerder gegeven bevel tot zorgverlening werd verlengd. Dit bevel was gebaseerd op de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en was opgelegd vanwege acuut gevaar voor de veiligheid en gezondheid van patiënten. De minister had besloten het bevel te verlengen omdat de huisarts niet binnen de gestelde termijn aan de voorwaarden had voldaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de minister in redelijkheid tot verlenging van het bevel had kunnen besluiten, gezien de tekortkomingen in de zorgverlening van de huisarts en het feit dat de continuïteit van zorg nog steeds in het geding was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het belang van de patiënten en de transparantie van het toezicht zwaarder wogen dan de belangen van de huisarts om negatieve publiciteit te voorkomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van goede zorgverlening en de bevoegdheid van de inspectie om handhavend op te treden in het belang van de volksgezondheid.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/4669
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te Lelystad, verzoeker,

gemachtigde: mr. I.E.M. Verheijen-Scholten,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. S.L. Klein Breteler.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door de Hoofdinspecteur Curatieve Gezondheidszorg, Geneesmiddelen en Medische Technologie (de Hoofdinspecteur) op grond van artikel 27, vierde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) gegeven bevel van 25 juli 2017 verlengd inhoudende dat de zorgaanbieder (verzoeker)
  • met onmiddellijke ingang in zijn praktijk ’ [huisartsenpraktijk] te Lelystad geen zorg mag verlenen als bedoeld in de Wkkgz, totdat naar het oordeel van de inspectie is voldaan aan de artikelen 2 en 3 van de Wkkgz;
  • met onmiddellijke ingang zorgt voor een adequate waarneming van zijn praktijk en de praktijk waarvoor hij waarneemt voor de patiënten die spoedzorg behoeven;
  • met onmiddellijke ingang zorgt voor een volledige overdracht van het patiëntenbestand van hemzelf;
  • met onmiddellijke ingang adequate waarneming regelt voor de patiënten van de praktijk waarvoor hij waarneemt;
  • aantoonbaar zorgt voor duidelijke communicatie in de richting van de patiënten en ervoor zorgt dat de patiënten per direct op de hoogte worden gesteld van deze opgelegde maatregel.
Verweerder heeft voorts besloten het bestreden besluit, het onderliggende inspectierapport en een begeleidend persbericht integraal te publiceren op de website van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (de inspectie).
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – achter gesloten deuren – plaatsgevonden op 21 augustus 2017. Het verzoek is gevoegd behandeld met zaaknummer ROT 17/4503. Daarna zijn de zaken gesplitst voor het doen van uitspraak. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
1.2.
Artikel 2 van de Wkkgz luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. De zorgaanbieder biedt goede zorg aan.
2. Onder goede zorg wordt verstaan zorg van goede kwaliteit en van goed niveau:
a. die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt,
b. waarbij zorgverleners handelen in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard, waaronder de kwaliteitsstandaard, bedoeld in artikel 1, onderdeel z, van de Zorgverzekeringswet, en
c. waarbij de rechten van de cliënt zorgvuldig in acht worden genomen en de cliënt ook overigens met respect wordt behandeld.”
In artikel 3 van de Wkkgz is bepaald dat de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze organiseert, zich zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personele en materiële middelen bedient en, voor zover nodig, bouwkundige voorzieningen treft en, indien hij een instelling is, hij tevens zorgdraagt voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten, dat een en ander redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg.
Artikel 27 van de Wkkgz luidt als volgt:
“1. Indien Onze Minister van oordeel is dat het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 4, eerste lid, onderdelen a en b, en 5 tot en met 10 niet wordt nageleefd, kan hij, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, de zorgaanbieder een schriftelijke aanwijzing geven.
2. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 3, 4, eerste lid, onderdelen a en b, en 5 tot en met 10 niet wordt nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
3. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de zorgaanbieder er aan moet voldoen.
4. Indien het nemen van maatregelen in verband met gevaar voor de veiligheid of de gezondheid redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de met het toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven. In voorkomend geval wordt daarvan onverwijld mededeling gedaan aan Onze Minister wie het mede aangaat. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat, kan worden verlengd.
5. De zorgaanbieder is verplicht binnen de daarbij gestelde termijn aan de aanwijzing onderscheidenlijk onmiddellijk aan het bevel te voldoen.
6. De bevoegdheid tot het verlengen van de geldigheidsduur van een bevel wordt niet gemandateerd aan een ambtenaar van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.”
1.3.
Op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verschaft het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder g, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
1.4.
Uit artikel 7 van bijlage 2 bij de Awb volgt dat de rechtbank Rotterdam bij uitsluiting in eerste aanleg bevoegd is kennis te nemen van handhavingsbesluiten op grond van de Wkkgz.
2. Het verzoek om voorlopige voorziening is gericht tegen de openbaarmaking van het bestreden besluit, het onderliggende inspectierapport en een begeleidend persbericht op de website van de inspectie. De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 8 van de Wob een toereikende wettelijke grondslag voor bestuursorganen biedt om handhavingsbesluiten te publiceren, dat bij de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is om in de hoofdzaak de rechtmatigheid van het verlengde bevel te toetsen een voorziening kan worden verzocht tot schorsing van de deelbeslissing tot openbaarmaking en dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob en die van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening veelal maatgevend zal zijn of naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het onderliggende verlengde bevel stand zal kunnen houden (vgl. Afdeling 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3479 en CBb 23 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:7).
3.1.
De bevindingen van de inspectie van 18 juli 2017 gaven voor de Hoofdinspecteur aanleiding tot het geven van het bevel van 25 juli 2017, omdat volgens hem sprake was van acuut gevaar. Daarbij heeft de Hoofdinspecteur in aanmerking genomen dat verzoeker ernstig tekortschiet in de huisartsgeneeskundige zorgverlening voor wat betreft competenties, bereikbaarheid en beschikbaarheid, taakdelegatie en toetsbare opstelling.
3.2.
Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen in zijn uitspraak van heden in zaak ROT 17/4503 heeft de Hoofdinspecteur in redelijkheid kunnen besluiten tot het geven van een dergelijk bevel. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de overwegingen in die uitspraak die tot dit oordeel hebben geleid.
4. Wat betreft de verlenging van het bevel door verweerder zijn de voorwaarden daarvoor dezelfde als die waaronder de Hoofdinspecteur het bevel kan geven. Daarbij heeft verweerder terecht ten tijde van de verlenging beoordeeld of de feiten en omstandigheden waaronder het bevel is gegeven zodanig zijn gewijzigd dat hij het bevel niet behoefde te verlengen. De voorzieningenrechter verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2588.
5.1.
Voorafgaand aan het besluit tot verlenging is verzoeker in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. In die zienswijze heeft verzoeker verwezen naar het ingediende bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van het eerste bevel. Als aanvulling daarop heeft hij genoemd dat een overeenkomst tot overdracht van de praktijk is getekend, dat de heer [waarnemer 1] na terugkomst van zijn vakantie op
29 juli 2017 voor verzoeker zal waarnemen en dat verzoeker zijn patiënten hierover zal informeren. Uit de in de bijlage opgenomen incomplete overeenkomst van overdracht blijkt slechts dat verzoeker “voornemens” is de praktijk per 1 september 2017 neer te leggen en “wenst” over te dragen. Uit die overeenkomst volgt niet wat over het patiëntenbestand is afgesproken en of deze ook zal worden overgedragen. Voorts heeft verzoeker niet inzichtelijk gemaakt hoe de waarneming voor de spoedgevallen geregeld is in de periode voor 29 juli 2017.
5.2.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat uit de stukken blijkt dat verzoeker niet heeft voldaan aan het bevel om met onmiddellijke ingang geen zorg meer te verlenen als bedoeld in de Wkkgz en dat hij niet met onmiddellijke ingang adequate waarneming heeft geregeld voor zijn praktijk en de praktijk waarvoor hij waarneemt. Dit volgt onder meer uit de e-mail van 25 juli 2017 van de gemachtigde van verzoeker aan verweerder, waarin staat dat verzoeker geen patiënten meer ziet in zijn praktijk, zijn waarnemer [waarnemer 1] op 29 juli 2017 terugkomt van vakantie en voor hem zal waarnemen en dat verzoeker nog wel beschikbaar is voor de telefonische spoedlijn. Als patiënten naar die lijn bellen zal verzoeker ze doorverwijzen naar de spoedeisende hulp en wanneer het kan wachten tot volgende week, doorverwijzen naar [waarnemer 1] . De inspectie heeft de spoedlijn op 26 en 27 juli 2017 gebeld, waarbij verzoeker opnam. Voorts blijk uit het verslag van de inspectie dat op 28 juli 2017 een bezoek aan de praktijk van verzoeker is gebracht. De inspectie is ontvangen door de heer. [waarnemer 2] , waarnemend (gepensioneerd) huisarts. Er was geen assistente aanwezig. [waarnemer 2] verklaarde onder meer dat hij sinds die dag aanwezig was op de praktijk als waarnemer en dit de komende week ook zal zijn. Daarna zou [waarnemer 1] waarnemen. De inspectie heeft drie recepten ingezien die door verzoeker zijn uitgeschreven op 26 juli 2017 en heeft in het journaal kunnen zien dat voor deze patiënten een visite en twee consulten zijn beschreven. Verder staan op de daglijstverrichtingen van 26 juli 2017 vier consulten en een visite vermeld met de code van verzoeker. Ook op de daglijstverrichtingen van 27 juli 2017 staan vijf consulten vermeld met de code van verzoeker. De inspectie heeft op 28 juli 2017 naar de praktijk van [waarnemer 1] gebeld. Voor spoedgevallen werd doorverwezen naar de praktijk van verzoeker.
5.3.
Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat veel bevindingen van de inspectie niet kloppen. Deze enkele stelling geeft de voorzieningenrechter geen reden tot twijfel aan het verslag van de inspectie en de overige bevindingen. Dat verzoeker nog niet voldeed aan het bevel vindt tevens steun in de e-mailwisseling tussen [waarnemer 1] en de inspectie van
9 augustus 2017, waaruit blijkt dat in de laatste week van de vakantie van [waarnemer 1] door de andere huisartsen waarneming voor hem is ingezet, omdat patiënten nergens naartoe konden. [waarnemer 1] verklaart geen afspraken te hebben gemaakt over waarneming in augustus met verzoeker, verzoeker heeft geen patiënten aan hem overgedragen en in de tijd dat verzoeker voor hem zou waarnemen zijn veel patiënten volgens [waarnemer 1] niet door verzoeker gezien. Voorts blijkt uit een e-mail van 13 augustus 2017 van verzoeker zelf dat hij evenmin aan het verlengde bevel heeft voldaan, omdat hij in de week van 7 tot 11 augustus 2017 zelf patiënten te woord heeft gestaan aan de telefoon, zowel de gewone als de spoedlijn. Hij heeft een paar patiënten doorgestuurd naar de spoedeisende hulp, herhaalrecepten geschreven, vitamine injecties gegeven en administratie gedaan. Naar eigen zeggen heeft hij “verder geen huisartsen werk gedaan”.
5.4.
Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat verzoeker binnen de termijn van het verstrijken van het bevel volledig voldaan heeft aan het bevel was de continuïteit van de zorgverlening nog altijd in het geding, waardoor sprake was van een acuut gevaar voor de veiligheid en gezondheid van patiënten. Onder de gegeven omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om het bevel van de inspecteur op grond van artikel 27, vierde lid, van de Wkkgz te verlengen.
6. Het betoog van verzoeker dat verweerder in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de afspraak van 2 augustus 2017 om de praktijk te bezoeken af te zeggen, kan niet slagen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de afspraak nog niet tot stand was gekomen, maar dat het om een voornemen ging om nogmaals langs te komen. Aan de zijde van verweerder is besloten dat een bezoek aan de praktijk geen toegevoegde waarde zou hebben omdat uit de op dat moment bekende omstandigheden al voldoende duidelijk was dat verzoeker nog niet voldaan had aan het bevel. De afspraak zou ook na de verlenging van het bevel hebben plaatsgevonden en kon dan ook alleen zien op een eventuele beëindiging van het (verlengde) bevel en niet op de rechtmatigheid van het verlengde bevel zelf.
7. De voorzieningenrechter kan verzoeker niet volgen in zijn stelling dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden en dat sprake is van vooringenomenheid. Het dossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Gelet op de voorgeschiedenis en de inhoud van de anonieme melding heeft de inspectie een onderzoek gestart naar verzoeker. Verweerder heeft vervolgens onderzocht of er aanleiding bestond het afgegeven bevel te verlengen en heeft hierbij geen onredelijke toepassing gegeven aan zijn bevoegdheden.
8. Met de bevoegdheid tot verlenging van het bevel is in beginsel ook de bevoegdheid tot openbaarmaking van het bestreden besluit gegeven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in de door hem te verrichten belangenafweging meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat patiënten hebben bij hun keuze voor een zorgaanbieder, het belang van de transparantie van het toezicht door de inspectie en verweerder en het belang van het nalevingsniveau door zorgaanbieders, dan aan het belang van verzoeker om negatieve publiciteit te voorkomen. Dat verzoeker inmiddels aan vier van de vijf punten van het verlengde bevel heeft voldaan, maakt dit niet anders. Ter zitting is namens verweerder gesteld dat verzoeker de patiënten nog niet volledig heeft ingelicht - waarbij verzoeker niet heeft betwist dat de door hem overgelegde afscheidsbrief nog niet is verstuurd - waardoor de patiënten nog steeds geen duidelijkheid hebben, de inspectie en verweerder verantwoording af moeten leggen, vooral gelet op de onrust die is ontstaan, en dat de zorgverzekeringen ook op de hoogte moeten worden gesteld. De voorzieningenrechter acht dit standpunt van verweerder niet onjuist.
9. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 augustus 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.