ECLI:NL:RBROT:2017:5118

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
ROT 16/4627
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens overtredingen van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen en Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiseres, een onderneming die eetwaren en cosmeticaproducten verkoopt, kreeg op 27 mei 2016 een bestuurlijke boete van € 2.625,- opgelegd wegens twee overtredingen van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen en één overtreding van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen. De overtredingen werden vastgesteld tijdens een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 7 maart 2016, waarbij ernstige hygiëneproblemen werden geconstateerd, zoals verontreiniging met muizenuitwerpselen en het in de handel brengen van ongeschikte levensmiddelen.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 12 juni 2017 heeft eiseres betoogd dat de boete gematigd had moeten worden vanwege bijzondere omstandigheden, zoals een muizenplaag die haar verraste. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres als exploitant van een levensmiddelenbedrijf verantwoordelijk is voor de hygiëne en dat de opgelegde boete niet onevenredig hoog was. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had gehandeld door de boete op te leggen en dat er geen aanleiding was om deze te matigen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de opgelegde boetes rechtmatig waren. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ondernemers voor de voedselveiligheid en de naleving van hygiënevoorschriften.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/4627

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.B. Jobse,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. K. Janssens.

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.625,- wegens twee overtredingen van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen (het Warenwetbesluit), in verbinding met Verordening (EG) 852/2004, en een overtreding van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, in verbinding met Verordening (EG) 178/2002.
Bij besluit van 6 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door E.A. Ali-Jahangier. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op maandag 7 maart 2016, omstreeks 13.15 uur, is de onderneming van eiseres aan de [adres] bezocht door controleambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In de bedrijfsruimte van eiseres worden eetwaren en cosmeticaproducten verkocht en opgeslagen.
1.2.
In het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van 22 april 2016 is vastgesteld dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen niet schoon waren (beboetbaar feit 1). Er is onder meer het volgende geconstateerd. In het magazijn waren de schapplanken, op en onder de verschillende voorverpakkingen met eetwaren, ernstig verontreinigd met honderden uitwerpselen van muizen. Bij een schapplank met daarop trays met eieren op elkaar gestapeld is de penetrante geur van muizen urine geroken. Op een houten plank in de koelcel waarop onder meer emmers met zout vlees waren gestapeld zijn muizenuitwerpselen aangetroffen evenals op de vloer van de koelcel. De vloer waarop de vrieskist stond was verontreinigd met honderden uitwerpselen van muizen en de bovenzijde van de glazen schuifdeksels van de twee vrieskisten waren verontreinigd met muizenuitwerpselen.
Ook is in het rapport van bevindingen vastgesteld dat er geen adequate maatregelen waren getroffen om schadelijke organismen te bestrijden (beboetbaar feit 2). Eén van de vennoten van eiseres heeft verklaard dat eiseres geen plaagdierbestrijder had ingeschakeld ter bestrijding van ongedierte.
Verder is in het rapport van bevindingen vastgesteld dat er levensmiddelen in de handel werden gebracht die ongeschikt zijn voor menselijke consumptie (beboetbaar feit 3). Er is in het magazijn een zak Fama Kamoka kruiden van 500 gram aangetroffen die was aangevreten door muizen: er was een vettig aanvoelend buiksmeer aanwezig op de verpakking en er zat een gat van ongeveer 6 cm doorsnede met aan de rand van het gat knaagsporen van muizen. Verder zijn in de naden van een jute zak ‘Indian Basmati Rice’ muizenuitwerpselen aangetroffen. Ook zat er een gat in de jute zak evenals in de witte binnenzak.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit voor deze beboetbare feiten een totale boete opgelegd van € 2.625,-.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres als exploitant van een bedrijf dat onder meer etenswaren verkoopt in de bedrijfsuitoefening meerdere hygiënevoorschriften, zoals neergelegd in het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in verbinding met Verordening (EG) 852/2004, heeft overtreden (beboetbare feiten 1 en 2) en dat sprake is van overtreding van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, in verbinding met Verordening (EG) 178/2002 (beboetbaar feit 3). Verweerder heeft geen aanleiding gezien alleen een waarschuwing op te leggen dan wel om de boete te matigen.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een boete dan wel de boete op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval had moeten matigen. Volgens eiseres had verweerder moeten volstaan met het geven van een waarschuwing. Zij stelt daartoe dat het klopt dat zij tijdelijk overlast heeft ondervonden van muizen als gevolg van een muizenplaag die haar heeft verrast en die volgens haar is veroorzaakt door leegstand in het winkelcentrum en de verbouwing van een naastgelegen winkelruimte. Zij acht het menselijk dat zij eerst heeft geprobeerd het probleem zelf op te lossen. Zij stelt dat zij alle mogelijke inspanningen heeft verricht om de muizenplaag te verhelpen, zoals het dagelijks schoonmaken met een sterk schoonmaakmiddel, het strooien met muizengif en het zetten van vallen. Verder stelt eiseres dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de boete moet worden gematigd. Zij verwijst daartoe naar voornoemde omstandigheden. Daarnaast stelt zij dat de overtredingen elkaar overlappen en dat de boete onevenredig hoog is. Zij verzoekt verweerder om een nadere onderbouwing van beboetbaar feit 3, bijvoorbeeld door overlegging van foto’s. Verder heeft zij gewezen op de omvang van haar winkelruimte van 240m2. Ook stelt zij dat zij niet in staat is om de opgelegde boete te betalen. Tot slot stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids-, het evenredigheids- en het motiveringsbeginsel.
5.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de beroepsgrond ingetrokken dat verweerder beboetbaar feit 3 nader, door middel van het overleggen van foto’s, had moeten onderbouwen, zodat deze grond geen nadere bespreking behoeft.
5.2.
Eiseres betwist de in het op ambtsbelofte opgemaakte rapport van bevindingen van 22 april 2016 vastgestelde feiten niet. Op grond van de geconstateerde feiten kon verweerder concluderen dat er sprake was van twee overtredingen op grond van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in verbinding met Verordening (EG) 852/2004, en één overtreding van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, in verbinding met Verordening (EG) 178/2002.
5.3.
Het betoog van eiseres dat verweerder bij de geconstateerde overtredingen had moeten volstaan met het geven van een waarschuwing, slaagt niet. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde toegelicht dat de overtredingen op grond van verweerders interne richtlijnen en werkafspraken als ernstig moeten worden aangemerkt en dat daarom een enkele waarschuwing niet passend is. Dit beleid acht de rechtbank niet onredelijk en ook de toepassing ervan niet, gezien de kennelijke ernst van de muizenplaag en de daarmee samenhangende vervuiling met muizenuitwerpselen en muizenurine, en de gezondheidsrisico’s die een dergelijke vervuiling met zich brengt.
5.4.
Eiseres heeft - naar de rechtbank begrijpt - betoogd dat haar vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval geen verwijt treft van de geconstateerde overtredingen als bedoeld in artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betoog wordt verworpen. Eiseres is als exploitant van een levensmiddelenbedrijf gehouden haar bedrijfsvoering zodanig in te richten dat zij voorkomt dat zij overtredingen begaat en in dat kader rust op haar onder meer de verplichting om de voedselveiligheid te borgen. Aan deze verplichting heeft zij niet voldaan. De omstandigheid dat klanten bij eiseres niet hebben geklaagd dat zij bedorven levensmiddelen bij haar hebben gekocht, doet aan het voorgaande niet af.
5.5.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder op grond van artikel 32a van de Warenwet in verbinding met artikel 5 van de Warenwet en het Warenwetbesluit bevoegd was aan eiseres boetes op te leggen ter zake van de geconstateerde overtredingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken.
5.6.
Eiseres heeft betoogd dat het in totaal opgelegde boetebedrag onevenredig hoog is. Zij heeft daarbij gewezen op de aard en het karakter van een muizenplaag welke volgens haar niet onmiddellijk en volledig te bestrijden valt. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de aard en het karakter van de twee overtredingen op grond van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen, in verbinding met Verordening (EG) 852/2004 elkaar overlappen, zodat volgens haar kon worden volstaan met het opleggen van één boete hiervoor. Volgens haar had deze boete tussen een bedrag van € 1.050,- en € 2.100,- moeten worden vastgesteld. Verder heeft zij erop gewezen dat de te beschermen norm ziet op de bescherming van de volksgezondheid omdat het levensmiddelen betreft terwijl zij ook cosmeticaproducten verkoopt waarop deze norm niet van toepassing is. Volgens eiseres is het, gelet op de omvang van haar pand van circa 240 m2, onmogelijk om van haar te verwachten dat zij mogelijke overtredingen binnen één dag ontdekt. Tot slot heeft zij aangevoerd dat zij de boetes niet kan betalen.
5.7.
Op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is bepaald, niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Op grond van vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het College, bijvoorbeeld de uitspraken van 5 april 2005, ECLI:NL:CBB:2005:AT5955 en van 24 december 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BL4453) heeft de wetgever met het systeem van gefixeerde boetebedragen al een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Gelet op dit door de wetgever gekozen stelsel van uniforme - niet al te hoge - boetebedragen, waarbij in beginsel wordt geabstraheerd van de omstandigheden waaronder de overtreding wordt begaan, moet - uit een oogpunt van hanteerbaar en consistent straftoemetingsbeleid - sprake zijn van zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden, wil gebruikmaking van de matigingsmogelijkheid geboden zijn.
5.8.
In wat eiser in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb op grond waarvan verweerder de opgelegde boetes had moeten matigen. Dat een muizenplaag moeilijk onmiddellijk te bestrijden valt en dat de te beschermen norm betrekking heeft op levensmiddelen terwijl zij daarnaast ook andersoortige producten verkoopt zijn niet een dergelijke bijzondere omstandigheid. Ook is niet relevant wat de omvang van de onderneming is waar de overtredingen zijn geconstateerd. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van eiseres om te zorgen dat alle bedrijfsruimten, ongeacht de omvang daarvan, voldoen aan de daartoe gestelde regels. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de bedrijfsruimten voor levensmiddelen niet schoon waren (beboetbaar feit 1) en het feit dat er geen adequate maatregelen waren getroffen om schadelijke organismen te bestrijden (beboetbaar feit 2), die beide gebaseerd zijn op de aangetroffen vervuiling met muizenuitwerpselen en muizenurine, als twee aparte overtredingen moeten worden aangemerkt en is dit niet een omstandigheid die ertoe leidt dat het totaal van de opgelegde boetes moet worden gematigd. Ter zitting is besproken dat eiseres de met verweerder getroffen betalingsregeling van € 150,- per maand nakomt, zodat zij kennelijk voldoende middelen heeft om de opgelegde boetes te betalen en de hoogte van de boetes niet tot het faillissement van haar onderneming leidt.
5.9.
Het beroep van eiseres is ongegrond.
5.10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.C. de Wit-Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 juli 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.