ECLI:NL:RBROT:2017:4044

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
KTN-5632538_22052017
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag van een priester door de Eritrese Orthodoxe Tewahedo Kerk wegens gebrek aan redelijke grond

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een priester van de Eritrese Orthodoxe Tewahedo Kerk, en de Stichting tot bevordering Debre Genet Kidane Mehret. [Verzoeker] had zijn ontslag betwist, stellende dat dit niet rechtsgeldig was omdat het bestuur van de Stichting niet bevoegd was om hem te ontslaan zonder toestemming van de Synode. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de Stichting niet rechtsgeldig was, omdat niet alle bestuursleden met het ontslag hebben ingestemd en er geen redelijke grond voor het ontslag was. De rechter oordeelde dat de redenen die de Stichting aanvoerde, zoals bedrijfseconomische noodzaak en disfunctioneren, onvoldoende waren onderbouwd. De kantonrechter heeft de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd en de Stichting veroordeeld tot doorbetaling van het salaris van [verzoeker] tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zou eindigen. Tevens werd de Stichting in de proceskosten veroordeeld. Het voorwaardelijk tegenverzoek van de Stichting tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen, omdat de redenen hiervoor niet voldoende waren aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5632538 VZ VERZ 17-391
uitspraak: 22 mei 2017
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker, tevens verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
Stichting tot bevordering Debre Genet Kidane Mehret van de
Eritrese Orthodox Tewahedo Kerkgemeenschap in Nederland,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster, tevens verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘[verzoeker]’ en ‘de Stichting’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het op 6 januari 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties;
- het op 17 februari 2017 ter griffie ontvangen verweerschrift tevens
verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor zover vereist, met producties;
- de op 21 februari 2017 ingekomen nadere productie aan de zijde van [verzoeker].
1.2
Het verzoek is op 27 februari 2017 mondeling behandeld. [verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld van een tolk en bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. A. Rhijnsburger. Namens de Stichting is het bestuur verschenen in de personen van de heer [O.], de heer [P.], de heer [Q.] en mevrouw
[R.], bijgestaan door de gemachtigde mr. M.G.J. Smit.
Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
Op 28 maart 2017 zijn namens de Stichting nadere stukken ingediend.
1.4
Op 1 mei 2017 is namens [verzoeker] een reactie met producties ingekomen.
1.5
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1
Uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de Stichting tot doel heeft het bevorderen en stimuleren van de (Eritrese) Koptische Orthodoxe Kerkgemeenschap in Nederland en het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, beheren en exploiteren van registergoederen alsmede het verrichten en/of doen verrichten van al datgene dat daarmee in de meest ruime zin verband houdt en/of daaraan bevorderlijk kan zijn.
2.2
In artikel 6.6 van de statuten van de Stichting is bepaald dat het algemeen bestuur toestemming behoeft van het hoofd (de Synodus) van de Eritrees-orthodoxe Tewehado-kerk, gevestigd in Eritrea, voor godsdienstige aangelegenheden, zoals de benoeming van alle priesters en diakens.
2.3
In artikel 8 lid 6 van de statuten van de Stichting is bepaald dat besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen vertegenwoordigende de volstrekte meerderheid van het aantal in functie zijnde bestuursleden.
2.4
De bisschop in Eritrea is de geestelijk leider van de Koptische Orthodoxe Kerk in Eritrea.
2.5
[verzoeker], geboren op [geboortedatum], is op 13 februari 2004 in dienst getreden bij de Stichting in de functie van priester voor 40 uur per week. Het salaris van [verzoeker] bedraagt € 2.015,83 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld en overige verdiensten.
2.6
[verzoeker] voert zijn werkzaamheden als priester uit in de Orthodoxe Kerk in [plaatsnaam]. Onderdeel van zijn werkzaamheden is het leiden van kerkdiensten in het kerkgebouw aan [straat- en plaatsnaam].
2.7
Op 17 augustus 2014 is een onderzoekscommissie samengesteld uit negen leden van de kerkelijke gemeenschap om onderzoek te doen naar [verzoeker]. Op 1 oktober 2014 is de commissie haar onderzoek gestart en op 10 september 2016 is de uitkomst van het onderzoek aan de leden van de kerkgemeenschap en het bestuur van de Stichting gepresenteerd. De uitkomst is tevens in een brief van 11 september 2016 vastgelegd. In deze brief heeft de onderzoekscommissie een groot aantal ‘gebreken’ van [verzoeker] opgesomd.
2.8
Bij brief van 11 september 2016 heeft de Stichting het volgende aan [verzoeker] bericht:
“Geachte heer,
Wij verwijzen naar de onlangs door ons met u gevoerde besprekingen.
Zoals aan u genoegzaam bekend dwingen de aan deze besprekingen ten grondslag liggende wijzigingen ons er toe om maatregelen te treffen in het kader van de tussen u en de Eritrese Orthodoxe Tewahdo Kerk bestaande arbeidsovereenkomst.
U bent sedert 13 februari 2004 als priester in dienst van de Eritrese Orthodoxe Tewahdo Kerk. U verdient daarmee EUR 26.125,-- bruto per jaar exclusief vakantiegeld en andere arbeidsvoorwaarden.
De Kerk neemt het initiatief om het dienstverband met u te beëindigen. Voor dit initiatief is vooralsnog geen dringende reden als bedoel in artikel 7:678 BW.
De Kerk beëindigd(de kantonrechter leest beëindigt)
het dienstverband met u om redenen dat van hogerhand is opgelegd dat elke dienst door drie priesters en twee diakenen dient te worden geleid. In dit gegeven is tevens de bedrijfseconomische reden gelegen.
U heeft in beginsel aangegeven in dienst te willen blijven. Beide partijen hebben beide hiervoor genoemde redenen diverse malen besproken. Het resultaat daarvan is dat noch u, noch de Kerk mogelijkheden zien om het bestaande dienstverband voort te zetten en hebben geconcludeerd tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
De arbeidsovereenkomst zal dan ook eindigen met uw instemming op de eerst mogelijke datum met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden.
(…)
Afgesproken is dat vanaf ondertekening van deze brief tot aan de datum einde dienstverband u uw werkzaamheden op reguliere wijze zult verrichten. (…)”
2.9
[verzoeker] heeft de brief van 11 september 2016 niet voor akkoord ondertekend.
2.1
Bij brief van 30 september 2016 heeft [verzoeker] – kort gezegd – aan het bestuur van de Stichting bericht dat hij niet met het voorstel van 11 september 2016 akkoord kan gaan, omdat het bestuur niet bevoegd is om zijn ontslag aan te zeggen, waarbij [verzoeker] heeft verwezen naar artikel 6 lid 6 van de statuten.
2.11
Bij brief van 21 oktober 2016 heeft de bisschop – kort gezegd – de Stichting bericht dat zij niet de bevoegdheid heeft om iemand die is aangesteld door de Synode ‘uit te sluiten of uit te bannen van het dienen van de bevolking’.
2.12
Bij brief van 22 en 29 november 2016 heeft de gemachtigde van de Stichting de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] opgezegd tegen 28 februari 2017 op grond van artikel 7:671 lid 1 sub 8 BW.
2.13
Op 12 februari 2017 heeft de Adviesgroep van de Eritrese Orthodoxe Kerk te [plaatsnaam] een advies gegeven over het ontslag van [verzoeker]. In dat advies is onder meer opgenomen dat artikel 6 lid 6 van de statuten enkel stelt dat toestemming van de Synode nodig is bij benoeming van priesters, zodat voor het ontslaan van priesters geen toestemming nodig is. Voorts is in het advies opgenomen dat de drie nieuwe priesters vergeleken met [verzoeker] in dienst komen tegen een veel kortere arbeidsduur en een lager salaris. De conclusie van het advies luidt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] op grond van artikel 7:671 lid 1 sub f BW rechtsgeldig is, dat het bestuursbesluit rechtsgeldig is genomen en dat uit de statuten niet blijkt dat toestemming van de Synode is vereist.
2.14
Bij (Engelstalige) brief van 17 februari 2017 heeft de bisschop van de Eritrese Orthodoxe Kerk te Eritrea – zakelijk en samengevat weergegeven – verklaard dat het niet aan het lokale kerkbestuur is om een priester te ontslaan die benoemd is door de Synode, dat belangrijke beslissingen die door het bestaande bestuur worden genomen illegaal en onacceptabel zijn en dat de Synode de hoogste autoriteit in de kerk is die de regels opstelt omtrent de organisatie van de kerk.
2.15
Op 16 maart 2017 heeft de stichting [verzoeker] in kort geding gedagvaard, waarbij zij onder meer een straatverbod heeft gevorderd in die zin dat [verzoeker] niet meer in de buurt van de kerk mag komen aan de Larikslaan in Rotterdam. Tevens heeft de Stichting de veroordeling van [verzoeker] gevorderd tot afgifte van de goederen die toebehoren aan de kerk, waaronder de Ark, het heilige symbool dat noodzakelijk is om een mis te kunnen uitvoeren. Bij vonnis van 17 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter die vorderingen afgewezen, zij het dat [verzoeker] wel veroordeeld is om binnen één week na betekening van het vonnis de sleutels van het kerkgebouw aan de Stichting af te geven. De kosten van het kort geding zijn door de voorzieningenrechter gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. Het verzoek van [verzoeker]
3.1
[verzoeker] heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. het gegeven ontslag nietig te verklaren c.q. te vernietigen;
II. doorbetaling van het overeengekomen salaris zolang het dienstverband rechtsgeldig voortduurt;
Subsidiair
III. de Stichting te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding;
IV. de Stichting te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 40.000,- bruto;
Primair en subsidiair met veroordeling van de Stichting in de kosten van het geding.
3.2
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] – zakelijk en samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Het ontslag is niet rechtsgeldig, omdat niet alle bestuursleden met het ontslag hebben ingestemd en omdat het bestuur volgens artikel 6 lid 6 van de statuten niet bevoegd is een priester te ontslaan. Daarbij wordt verwezen naar de brief van de bisschop van 21 oktober 2016. Daarnaast is er geen inhoudelijke grond voor het ontslag, omdat het argument van het bestuur dat de kerkdiensten voortaan door vijf personen geleid dient te worden in plaats van één priester onjuist is. Deze regel geldt niet voor de kleinere kerken die buiten Eritrea zijn gevestigd. De reden voor het ontslag is ook onlogisch, omdat het niet meer dan redelijk zou zijn dat [verzoeker] tot de vijf mensen behoort die de kerkdiensten gaan leiden, aangezien hij als priester goed functioneert.
3.3
Voor het geval het ontslag stand houdt, heeft het bestuur volgens [verzoeker] zeer onredelijk en ernstig verwijtbaar gehandeld door het aanvoeren van inhoudelijk onjuiste argumenten en het niet volgen van de regels van de kerk. In dat kader heeft [verzoeker] erop gewezen dat hij als priester in Nederland geen werk zal kunnen vinden en bij gebrek aan scholing voor zeer lange tijd aangewezen zal zijn op een uitkering. [verzoeker] maakt derhalve naast de transitievergoeding ook aanspraak op een billijke vergoeding ten bedrage van € 40.000,- bruto.

4.Het verweer en het voorwaardelijk tegenverzoek

4.1
Het verweer van de Stichting strekt ertoe om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
A. te oordelen dat het ontslag rechtsgeldig is;
B. het verzoek tot betaling van een billijke vergoeding af te wijzen;
C. [verzoeker] te veroordelen in de (proces)kosten van dit geding;
Subsidiair
A. te oordelen dat het ontslag rechtsgeldig is;
B. indien en voor zover een billijke vergoeding verschuldigd is, dit bedrag in goede justitie te bepalen;
C. [verzoeker] te veroordelen in de (proces)kosten van dit geding;
Uiterst subsidiair
A. indien en voor zover de opzegging niet rechtsgeldig is, de arbeidsovereenkomst te ontbinden;
B. [verzoeker] te veroordelen in de (proces)kosten van dit geding.
Daartoe heeft de Stichting – zakelijk en samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
4.2
Het dienstverband van [verzoeker] is op rechtsgeldige wijze beëindigd. Van hogerhand is opgelegd dat elke kerkdienst door drie priesters en twee diakenen dient te worden geleid. Om die reden is de Stichting gedwongen om maatregelen te treffen. Van strijd met artikel 6 lid 6 van de statuten is geen sprake, omdat daaruit volgt dat voor ontslag van een priester geen toestemming nodig is van het hoofd van de kerk. Toestemming is enkel benodigd voor de benoeming van een priester. Bovendien is op de arbeidsrelatie tussen partijen Nederlands recht van toepassing en kan de kerk in Eritrea hier geen invloed op uitoefenen. Van onredelijk en ernstig verwijtbaar handelen is ook geen sprake en dat standpunt is ook op geen enkele wijze onderbouwd. Daarnaast heeft de Stichting de wens om ook de andere priester en de diaken te betalen, maar dat is naast het fulltime salaris van [verzoeker] niet mogelijk.
4.3
Indien en voor zover mocht blijken dat het ontslag niet rechtsgeldig is, heeft de Stichting verzocht de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] te ontbinden op grond van artikel 7:671b BW wegens bedrijfseconomische gronden, disfunctioneren, verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding.

5.De beoordeling

Het verzoek van [verzoeker]
Termijn indiening verzoek
5.1
Het verzoek is – gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 aanhef en sub a jo. artikel 7:681 lid 1 BW – tijdig ingediend.
Opzegverboden
5.2
Van opzegverboden zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW is ten aanzien van het onderhavige verzoek niet gebleken.
Rechtsgeldigheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst
5.3
Allereerst wordt opgemerkt dat, anders dan [verzoeker] meent, het besluit om de arbeidsovereenkomst te beëindigen rechtsgeldig tot stand is gekomen. De brief van
11 september 2016 is door vijf bestuursleden ondertekend. Uit artikel 8 lid 6 van de statuten van de Stichting volgt dat besluiten bij volstrekte meerderheid worden genomen en de Stichting heeft onweersproken aangevoerd dat het besluit tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst ook met volstrekte meerderheid van stemmen is genomen.
5.4
Voorts volgt uit artikel 6 lid 6 van de statuten van de Stichting niet dat voor
ontslagvan priesters toestemming nodig is van de hoofd (de bisschop) van de kerk in Eritrea. Dat is slechts het geval bij de
benoemingvan priesters zoals ook duidelijk in artikel 6 van de statuten is vermeld. Los daarvan kan [verzoeker] als derde geen rechten ontlenen aan statuten die voor en door de Stichting zijn opgesteld. De brief van de bisschop van 17 februari 2017 maakt dat niet anders, aangezien op de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing is.
Verblijfsvergunning [verzoeker]
5.5
De Stichting heeft zich in haar nadere reactie van 27 maart 2017 afgevraagd of [verzoeker] rechtmatig in Nederland verblijft, omdat het bestuur van de Stichting geen tewerkstellingsvergunning voor [verzoeker] heeft aangevraagd. Uit de door [verzoeker] overgelegde stukken blijkt echter dat hij een reguliere verblijfsvergunning heeft voor onbepaalde tijd, waarop is vermeld dat arbeid vrij is toegestaan en dat een tewerkstellingsvergunning niet is vereist. Daarmee staat vast dat [verzoeker] legaal in Nederland verblijft en hier ook werkzaamheden mag verrichten.
Redelijke grond; bedrijfseconomische redenen en disfunctioneren
5.6
Partijen zijn het erover eens dat [verzoeker] als priester een geestelijk ambt bekleedt. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer (zie artikel 7:671 lid 1 en onder f BW). Dat betekent in het geval van [verzoeker] dat het ontslag niet preventief door het UWV of de kantonrechter getoetst hoeft te worden. In het onderhavige geschil dient de kantonrechter dan ook uitsluitend repressief te beoordelen of sprake is van een redelijke grond voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker], zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW.
5.7
In artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder a BW is bepaald dat onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 onder meer wordt verstaan het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering. De werkgever dient een en ander aannemelijk te maken.
5.8
Aan het ontslag heeft de Stichting als redelijke grond bedrijfseconomische redenen (artikel 7:669 lid 3 sub a BW) ten grondslag gelegd. Deze bedrijfseconomische redenen bestaan eruit dat (i) van hogerhand (de bisschop van de kerk in Eritrea) is opgelegd dat elke dienst door drie priesters en twee diakenen dient te worden geleid en dat de Stichting de wens heeft om de regels van de kerk te volgen, en (ii) dat sprake is van een financiële noodzaak voor de reorganisatie.
(i) regel van de bisschop over kerkdiensten
5.9
Uit het reorganisatie en/of herstructureringsplan blijkt dat de regel dat elke kerkdienst door drie priesters en twee diakenen dient te worden geleid, al dateert van 1993, althans in ieder geval van ruim voor de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] in 2004. Ook volgt uit het reorganisatieplan dat de Stichting tot 2004 financieel niet in staat was om een medewerker als vaste priester en/of diaken in dienst te nemen en dat er pas in 2013 voldoende Eritreeërs in Nederland aanwezig waren om de taken van priester en diaken te vervullen. Volgens de Stichting worden de kerkdiensten geleid door drie priesters en twee diakenen, maar wordt alleen [verzoeker] voor zijn werkzaamheden als priester betaald. De Stichting heeft de wens om de andere priesters en de diakenen ook te compenseren voor hun inspanningen, maar het is volgens de Stichting niet mogelijk om naast het fulltime salaris van [verzoeker] ook de andere priesters en de diakenen te betalen.
5.1
Voornoemde omstandigheden komen echter voor rekening en risico van de Stichting en kunnen nu niet als reden worden gebruikt om de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] te beëindigen. In 2004 was de Stichting immers reeds op de hoogte van de regel dat elke kerkdienst door drie priesters en twee diakenen geleid dient te worden. Toch heeft de Stichting ervoor gekozen om [verzoeker] voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week in dienst te nemen. Door deze handelwijze heeft de Stichting bewust het risico genomen dat zij de andere priesters en de diakenen geen financiële beloning kan bieden. Dat de Stichting de regel van de bisschop over de kerkdiensten thans wenst te formaliseren, levert dan ook geen bedrijfseconomische reden op die tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] zou moeten leiden.
5.11
De Stichting heeft voorts nog gesteld dat door de inzet van andere priesters en diakenen er voor [verzoeker] geen fulltime taak meer resteert. Dat standpunt is door [verzoeker] gemotiveerd weersproken en van de zijde van de Stichting is vervolgens onvoldoende concreet en onderbouwd aangevoerd dat - en waardoor - geen fulltime takenpakket meer voor [verzoeker] resteert, zodat er ook onvoldoende aanleiding bestaat om de Stichting op dit punt tot bewijslevering toe te laten, nog daargelaten dat de Stichting geen bewijs heeft aangeboden.
(ii) Financiële noodzaak
5.12
Van een financiële noodzaak voor de reorganisatie is onvoldoende gebleken. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling is de Stichting in de gelegenheid gesteld haar betoog op dat punt nader toe te lichten en met stukken te onderbouwen. Met de overgelegde stukken heeft de Stichting de financiële noodzaak echter niet aangetoond. Zo is het door de Stichting opgestelde reorganisatieplan niet gestaafd met de jaarrekeningen van de afgelopen drie jaar. De Stichting heeft volstaan met het overleggen van de aanvraag van een ontslagvergunning bij het UWV, waarbij als bijlage een overzicht van de financiële cijfers over de jaren 2013, 2014 en 2015 is gevoegd. Een specifiek op deze financiële cijfers toegespitste toelichting ontbreekt. Dat geldt ook voor de jaarcijfers van 2016 die niet zijn overgelegd. In plaats daarvan heeft de Stichting zich beperkt tot algemene opmerkingen over de aankoop van het kerkgebouw in 2015 en de kosten van achterstallig onderhoud. Voor het geven van een bewijsopdracht bestaat ook op dit punt geen aanleiding, gezien het feit dat geen bewijs is aangeboden en de Stichting bovendien op de zitting van 27 februari 2017 al in de gelegenheid is gesteld om de door haar aangevoerde financiële noodzaak te onderbouwen.
Conclusie
5.13
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de door de Stichting aangevoerde bedrijfseconomische redenen geen redelijke grond voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] opleveren. De in dat kader verzochte vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] door de Stichting is dan ook toewijsbaar.
Doorbetaling salaris
5.14
De vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] betekent dat de arbeidsovereenkomst ook na 28 februari 2017 in stand is gebleven. De Stichting is dan ook gehouden om het salaris van [verzoeker] na 28 februari 2017 door te betalen tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd.
Proceskosten
5.15
De Stichting wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten bestaan tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] uit het griffierecht van € 78,- en het salaris van zijn gemachtigde van € 600,-.
Het voorwaardelijk tegenverzoek van de Stichting
5.16
Voor het geval de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, heeft de Stichting verzocht de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] te ontbinden op grond van artikel 7:671b BW wegens (a) bedrijfseconomische redenen, (b) disfunctioneren, (c) verwijtbaar handelen en (d) een verstoorde arbeidsverhouding.
5.17
Nu op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van het verzoek van [verzoeker] is overwogen en beslist geconcludeerd moet worden dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst tegen 28 februari 2017 geen stand houdt en de arbeidsovereenkomst over en na 1 maart 2017 derhalve voortduurt, moet tevens worden geconcludeerd, mede gezien hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in de zogenaamde Mediantzaak (HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2998, JAR 2017, 19), dat de Stichting in haar voorwaardelijke verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ontvankelijk is.
(a) bedrijfseconomische redenen
5.18
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de Stichting de door haar aangevoerde bedrijfseconomische redenen onvoldoende aangetoond, zodat deze grond geen redelijke grond in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder a BW oplevert voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker].
(b) disfunctioneren
5.19
Volgens de Stichting heeft [verzoeker] als priester niet naar behoren gefunctioneerd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de Stichting verwezen naar de hiervoor in 2.8 genoemde brief van de onderzoekscommissie van 11 september 2016. Uit de bevindingen van de onderzoekscommissie, die door [verzoeker] zijn weersproken, blijkt echter niet dat [verzoeker] op enig moment door de Stichting is aangesproken op de door de onderzoekscommissie opgesomde, vermeende, gebreken van [verzoeker] en zeker niet dat op het functioneren van [verzoeker] herhaaldelijk de nodige kritiek is geleverd. Daarnaast blijkt uit de overgelegde stukken ook niet dat de Stichting [verzoeker] (schriftelijk) heeft aangesproken op de vermeende gedragingen of dat de Stichting [verzoeker] in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren. Ook is niet gebleken dat de Stichting [verzoeker] heeft gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen indien hij zich niet aan de regels van de kerk zou houden. Op basis van de thans overgelegde stukken kan dan ook in rechte niet worden vastgesteld dat sprake is van disfunctioneren van [verzoeker]. Dat het onderzoek op verzoek van [verzoeker] heeft plaatsgevonden en dat [verzoeker] de notulen van de vergadering van de onderzoekscommissie van 26 oktober 2014 zou hebben ondertekend, maakt – indien dat al juist is – dat oordeel niet anders. Daarvoor is deze grond door de Stichting simpelweg onvoldoende onderbouwd om een redelijke grond voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] te kunnen opleveren, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder d BW. Voor bewijslevering op dit punt bestaat evenmin aanleiding, zeker nu de Stichting ook op dit punt geen bewijs heeft aangeboden.
(c) verwijtbaar handelen
5.2
De door de Stichting aangevoerde grond van verwijtbaar handelen aan de zijde van [verzoeker] is op geen enkele wijze onderbouwd. Zij verwijt [verzoeker] in randnummer 18 van de nadere reactie van 27 maart 2017 dat hij een stempel vervalst zou hebben, doch wat er met die stempel gebeurd is en welke consequenties een en ander gehad heeft is niet door de stichting gesteld. Daarbij is ook ten aanzien van deze grond gesteld noch gebleken dat de Stichting [verzoeker] op enig moment heeft aangesproken en/of gewaarschuwd voor verwijtbare gedragingen. Bovendien heeft [verzoeker] de beschuldigingen van de Stichting gemotiveerd weersproken, zodat het op de weg van de Stichting gelegen had om bewijs te leveren van de door haar gestelde verwijtbare gedragingen, doch ook op dit punt ontbreekt een voldoende concreet bewijsaanbod. Derhalve bestaat er onvoldoende aanleiding om de Stichting tot bewijslevering toe te laten.
(d) verstoorde arbeidsverhouding
5.21
De Stichting heeft voorts in hele algemene bewoordingen aangevoerd dat de arbeidsverhouding tussen haar en [verzoeker] zodanig verstoord is dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten. [verzoeker] heeft ook de stellingen van de Stichting op dit punt gemotiveerd weersproken.
5.22
Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, zowel in de stukken alsook tijdens de mondelinge behandeling, is de kantonrechter duidelijk geworden dat de arbeidsrelatie tussen partijen gespannen is. Die grond kan thans echter niet leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aangezien die spanningen in de eerste plaats te wijten zijn aan de Stichting zelf. Zij is immers zonder redelijke grond tot opzegging van de arbeidsovereenkomst overgegaan, zij heeft een onderzoekscommissie ingeschakeld die langdurig onderzoek heeft gedaan naar de handel en wandel van [verzoeker], zonder dat gebleken is dat zij hem van te voren zelf op eventuele tekortkomingen in zijn functioneren heeft aangesproken en last but not least geldt dat de Stichting [verzoeker] in maart 2017 in kort geding heeft gedagvaard om hem een straatverbod op te leggen en hem te beletten de kerk te bezoeken in de [straat- en plaatsnaam]. Zoals hiervoor ook al overwogen heeft de voorzieningenrechter dat straatverbod en de andere vorderingen grotendeels afgewezen. Nu derhalve geconcludeerd moet worden dat de tussen partijen gerezen spanningen in de eerste plaats te wijten zijn aan de Stichting zelf, mag van haar verlangd worden dat zij al het mogelijke in het werk stelt om de lucht tussen haar en [verzoeker] te klaren. Minst genomen mag van haar verlangd worden dat zij de bemiddeling van het bisdom en de Synode inroept, alvorens een eventuele ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond aan de orde is. Voor het inroepen van de bemiddeling van de bisschop bestaat des te meer aanleiding gezien zijn hiervoor in rechtsoverweging 2.14 bedoelde brief van 17 februari 2017.
5.23
Op grond van vorenstaande overwegingen dient het voorwaardelijke verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen te worden. Nu partijen in de toekomst ook op elkaar aangewezen zijn, bestaat er geen aanleiding om de Stichting ook ten aanzien van het tegenverzoek in de kosten van het geding te veroordelen, zodat de kantonrechter die kosten zal compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van het verzoek van [verzoeker]
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] door de Stichting;
veroordeelt de Stichting om aan [verzoeker] het salaris ten bedrage van € 2.015,83 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld en overige verdiensten te betalen vanaf 1 maart 2017 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd;
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 78,- aan verschotten en € 600,- aan salaris voor zijn gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van het voorwaardelijk tegenverzoek van de Stichting:
wijst het verzoek af;
compenseert de kosten van het geding, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
879