Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2017 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van het dagloon voor een WW-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.B. de Gooijer, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat zijn WW-uitkering had vastgesteld op basis van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen. Eiser stelde dat de referteperiode voor de berekening van het dagloon niet correct was vastgesteld, omdat deze was gebaseerd op een periode waarin hij arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de referteperiode correct was vastgesteld op de periode van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015, conform de geldende wetgeving per 1 juli 2015. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten in het Dagloonbesluit waren om de referteperiode te wijzigen naar een periode vóór de arbeidsongeschiktheid van eiser. De rechtbank benadrukte dat de wetgever de gevolgen van de dagloonberekening had onderkend, maar dat de wetgever had gekozen voor een systeem dat de ongelijkheid tussen verschillende soorten werknemers moest opheffen. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het dagloon in dit geval niet in strijd was met het loondervingsbeginsel en dat de hoogte van het dagloon correct was vastgesteld op € 76,91. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.