1.3.Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Rotterdam 2011 (Verordening) biedt het college een voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging aan als deze voor een persoon noodzakelijk is om een huishouding te voeren in de woning waarin hij zijn hoofdverblijf heeft.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de compensatie die het college biedt, gericht kan zijn op de volgende resultaatsgebieden:
a. het versterken van de zelfredzaamheid;
b. een schoon en leefbaar huis;
c. het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften en deze waar nodig te bereiden;
d. het beschikken over schone en draagbare kleding;
e. het thuis zorgen voor minderjarige kinderen die tot het gezin behoren;
f. het voeren van regie over het doen van het huishouden.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel stelt het college de hoogte van het pgb voor huishoudelijke verzorging vast op basis van de volgende criteria:
a. de resultaatgebieden waarop compensatie voor de persoon gewenst is;
b. of er sprake is van eenvoudige of complexe ondersteuning; en
c. of de huishoudelijke verzorging wordt geleverd via een professionele organisatie of anderszins.
2. Eiseres is bekend met ernstige (invaliderende) reumatoïde artritis, osteoporose, een sterk verminderde inspanningstolerantie, oogproblematiek, een huidziekte en een lage bloeddruk. In verband hiermee heeft verweerder bij besluit van 8 juli 2008 aan eiseres met ingang van 31 december 2007 een indicatie voor onbeperkte duur van 975 minuten per week huishoudelijke verzorging toegekend in de vorm van een pgb van € 1.130,00 per vier weken, zoals nadien, per 13 juli 2009, gewijzigd in € 1.084,20.
3. In verband met een wijziging van verweerders beleid met betrekking tot de wijze van toekenning van huishoudelijke verzorging, heeft verweerder de aan eiseres toegekende indicatie opnieuw bezien en de primaire besluiten genomen. Hierbij is haar pgb verlaagd omdat eiseres niet meer in aanmerking komt voor een extra wastoeslag, zij gebruik kan maken van een boodschappen- en maaltijdenservice en naar buiten gaan geen onderdeel is van huishoudelijke verzorging.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit - samengevat - ten grondslag gelegd dat de indicatie niet met terugwerkende kracht had mogen worden verlaagd, zodat de nieuwe indicatie per 16 juni 2014 moet ingaan. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiseres niet van een boodschappenservice gebruik kan maken. Ook overige boodschappen, bankzaken en de apotheek kunnen vanuit huis, via internet, worden geregeld. Voor het deelnemen aan de maatschappij en het naar buiten gaan kan eiseres een vrijwilliger inschakelen. Het nut van het door eiseres gebruikte dieet is niet wetenschappelijk bewezen, zodat eiseres gebruik kan maken van een maaltijdenservice. Verder stelt verweerder dat ten onrechte het klaarmaken van de broodmaaltijd en het opwarmen van de warme maaltijd niet zijn geïndiceerd, dat een toeslag moet worden toegekend voor de extra wastaken en dat een toeslag moet worden toegekend voor het afvoeren van vuilnis, afwassen en opruimen en het vaker dan gemiddeld verschonen van het bed. Gelet hierop wordt het pgb vastgesteld op € 630,96 per vier weken, waarmee de toegekende resultaten gerealiseerd kunnen worden. Verweerder zijn overigens geen omstandigheden gebleken die moeten leiden tot een indicatie voor meer resultaatgebieden of extra tijd voor het verrichten van meer huishoudelijke taken.
5. Eiseres voert - samengevat - aan dat de toegekende indicatie onvoldoende compensatie biedt voor haar zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij. Het doen van boodschappen met de hulp moet ook als maatschappelijke participatie worden aangemerkt omdat eiseres anders niet buiten komt. Verder stelt eiseres dat een maaltijdenservice voor haar niet geschikt is omdat zij al sinds 1988 een biologisch-dynamisch dieet volgt. Tot slot betoogt eiseres dat verweerder niet eerder dan per 1 september 2014 de indicatie had mogen verlagen, gelet op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) hierover.
6. In beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, zoals eiseres ook heeft betoogd, een overgangsperiode van drie maanden geboden had moeten worden en de indicatie dus eerst per 1 september 2014 had mogen worden verlaagd. Verweerder heeft de rechtbank verzocht aldus zelf te voorzien.
7. Gelet hierop is het beroep van eiseres gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om zelf te voorzien om de navolgende redenen.