ECLI:NL:RBROT:2017:176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 januari 2017
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
ROT 16/2021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ontvankelijkheid bezwaar tegen boete opgelegd door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 januari 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar dat eiseres had ingediend tegen een boete die haar was opgelegd. De boete van € 3.960,- was opgelegd bij besluit van 4 mei 2015. Eiseres stelde dat zij het primaire besluit pas op 11 december 2015 had ontvangen en dat zij op 22 december 2015 bezwaar had gemaakt. Verweerder, het bestuursorgaan, had het bezwaar aanvankelijk ontvankelijk geacht, maar later zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat het primaire besluit op 4 mei 2015 was verzonden volgens het registratiesysteem Socrates. De rechtbank heeft de zaak ambtshalve beoordeeld en vastgesteld dat het bezwaar te laat was ingediend, aangezien de termijn om bezwaar te maken op 5 mei 2015 was aangevangen en op 15 juni 2015 eindigde. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd die de ontvangst van het primaire besluit in twijfel trokken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/2021

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres]

[gemachtigde 1],
en
[verweerder],
[gemachtigde 2].

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 3.960,-.
Bij besluit van 9 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de boete verlaagd tot een bedrag van € 1.080,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [medewerker]

Overwegingen

1.1.
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
1.2.
Eiseres voert aan dat zij het primaire besluit pas op 11 december 2015 heeft ontvangen. Vervolgens heeft zij op 22 december 2015 bezwaar gemaakt.
1.3.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres in het bestreden besluit ontvankelijk geacht. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder bij brief van 19 augustus 2016 hierop een nadere toelichting gegeven en gesteld dat het primaire besluit per gewone post is verzonden, dat geen verzendregistratie plaatsvindt van uitgaande stukken die per gewone post worden verzonden en dat hij dus niet kan aantonen dat het primaire besluit eerder dan op 11 december 2015 aan eiseres bekend is gemaakt. Bij brief van 18 november 2016 heeft verweerder een ander standpunt ingenomen en, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 8 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4237), gesteld dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard nu uit de verzendgegevens uit het registratiesysteem Socrates blijkt dat het primaire besluit op 4 mei 2015 aan eiseres is verzonden, zodat het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn is ingediend.
2.1.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1070), in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voornoemd vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Hiertoe is volgens vaste rechtspraak niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het document niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
2.2.
De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft bij uitspraak van
1 november 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:8295, geoordeeld dat de vraag of de ontvangst van het besluit op niet onaannemelijke wijze in twijfel is getrokken, beantwoord dient te worden in het kader van de verschoonbaarheid van de overschrijding van de voor het instellen van bezwaar of beroep geldende termijn van zes weken.
2.3.
Verweerder heeft het primaire besluit verzonden naar het door eiseres opgegeven [adres]. Niet in geschil is dat eiseres ten tijde van het nemen van het primaire besluit op dit adres woonachtig was.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde screenprint van het registratiesysteem Socrates blijkt dat op 4 mei 2015 een document met als omschrijving
“40. Boetebesluit” is aangemaakt. In de kolom “Variant” staat “Boete opleggen”, in de kolom “Toestand” is het woord “Verzonden” vermeld en in de kolom “Verstuurd” is de datum “04‑05-2015” genoteerd. Tot slot is in de kolom “Centr. Printer” bij dit document een vinkje aangebracht. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat zodra een document, in dit geval een boetebesluit, is aangemaakt en opgeslagen, er geen wijzigingen meer kunnen worden aangebracht in het document. Het vinkje in de kolom “Centr. Printer” verschijnt zodra aan de centrale printer de opdracht is gegeven om het document te printen. Op een bepaald tijdstip worden alle printopdrachten opgehaald en in één batch verzonden naar de centrale printer. Bij de postkamer, de locatie waar de centrale printer zich bevindt, is bekend wanneer een dergelijke batch binnenkomt. Alle documenten die zich in deze batch bevinden, worden vervolgens in één keer uitgeprint, waarna de medewerkers van de postkamer deze documenten handmatig controleren op kwaliteit en eventuele misdrukken. Daarna worden deze documenten in de enveloppeermachine gedaan. Op elk document is een code vermeld en de enveloppeermachine kan uit deze code opmaken uit hoeveel pagina’s het document bestaat. Daarmee is gewaarborgd dat het document in zijn geheel in een envelop terecht komt. De enveloppen worden tot slot ter verzending aangeboden. De datum in de kolom “Verstuurd” is de datum waarop het betreffende document naar de centrale printer is verzonden.
2.5.
Gelet op deze ter zitting gegeven toelichting door verweerder over het registratiesysteem Socrates, die volgens verweerder op dezelfde wijze is gegeven tijdens de zitting bij de Raad op 27 september 2016, en gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 8 november 2016, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de uitdraai uit het registratiesysteem Socrates de verzending van het primaire besluit op 4 mei 2015 (alsnog) aannemelijk heeft gemaakt. Het feit dat het in deze zaak om een boete gaat en de uitspraak van de Raad van een latere datum is dan het bestreden besluit, betekent, anders dan eiseres ter zitting heeft betoogd, niet dat de rechtbank deze uitspraak van de Raad niet in haar beoordeling mag betrekken bij de ambtshalve toetsing van de ontvankelijkheid van het bezwaar.
2.6.
De termijn om bezwaar te maken tegen het primaire besluit is aangevangen op
5 mei 2015 en eindigde op 15 juni 2015. Het bezwaarschrift van 22 december 2015 is daarom buiten de in artikel 6:7 van de Awb bepaalde termijn door verweerder ontvangen, zodat het bezwaar te laat is ingediend. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd op grond waarvan de ontvangst van het primaire besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
3. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het primaire besluit alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Ten overvloede wordt overwogen dat de rechtbank ervan uitgaat dat verweerder, anders dan ter zitting is gesteld, blijft uitgaan van een boete ter hoogte van € 1.080,- in plaats van de boete ter hoogte van € 3.960,-, zoals vermeld in het primaire besluit.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het bestreden besluit, verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en
mr. M.C. Woudstra, leden, in aanwezigheid van mr. D. Goedhart, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2017
.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.