In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 januari 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar dat eiseres had ingediend tegen een boete die haar was opgelegd. De boete van € 3.960,- was opgelegd bij besluit van 4 mei 2015. Eiseres stelde dat zij het primaire besluit pas op 11 december 2015 had ontvangen en dat zij op 22 december 2015 bezwaar had gemaakt. Verweerder, het bestuursorgaan, had het bezwaar aanvankelijk ontvankelijk geacht, maar later zijn standpunt gewijzigd en gesteld dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, omdat het primaire besluit op 4 mei 2015 was verzonden volgens het registratiesysteem Socrates. De rechtbank heeft de zaak ambtshalve beoordeeld en vastgesteld dat het bezwaar te laat was ingediend, aangezien de termijn om bezwaar te maken op 5 mei 2015 was aangevangen en op 15 juni 2015 eindigde. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd die de ontvangst van het primaire besluit in twijfel trokken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld tot een bedrag van € 990,-.