Uitspraak
15 januari 2016, 15/4244 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat te laat is ingediend door appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 10 november 2014 heeft het college de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellant de gevraagde gegevens niet had overgelegd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door het college ongegrond verklaard in een besluit van 1 juli 2015. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar heeft het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het besluit van 10 november 2014 niet heeft ontvangen en pas later van dit besluit op de hoogte is geraakt. De Centrale Raad van Beroep heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, waaronder de termijnen voor het indienen van een bezwaarschrift en de voorwaarden voor het aannemelijk maken van de ontvangst van een besluit. De Raad oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op het juiste adres is verzonden en dat de termijn voor het indienen van bezwaar is aangevangen op 11 november 2014. Aangezien het bezwaarschrift pas op 29 januari 2015 is ontvangen, is het te laat ingediend en is er geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.