ECLI:NL:CRVB:2016:4237

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
16/1220 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de intrekking van bijstand

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar dat te laat is ingediend door appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 10 november 2014 heeft het college de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellant de gevraagde gegevens niet had overgelegd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door het college ongegrond verklaard in een besluit van 1 juli 2015. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar heeft het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het besluit van 10 november 2014 niet heeft ontvangen en pas later van dit besluit op de hoogte is geraakt. De Centrale Raad van Beroep heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, waaronder de termijnen voor het indienen van een bezwaarschrift en de voorwaarden voor het aannemelijk maken van de ontvangst van een besluit. De Raad oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op het juiste adres is verzonden en dat de termijn voor het indienen van bezwaar is aangevangen op 11 november 2014. Aangezien het bezwaarschrift pas op 29 januari 2015 is ontvangen, is het te laat ingediend en is er geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/1220 PW
Datum uitspraak: 8 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 januari 2016, 15/4244 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong en
mr. K. Belkadi.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van
10 november 2014 heeft het college de bijstand met ingang van 7 november 2014 ingetrokken. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd, zodat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.2.
Bij besluit van 1 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 november 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 10 november 2014 wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij het besluit van 10 november 2014 niet heeft ontvangen en dat hij pas later van dit besluit kennis heeft genomen nadat zijn gemachtigde stukken in het kader van de voorlopige voorziening had ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
4.3.
Het college heeft het besluit verzonden naar het door appellant opgegeven uitkeringsadres aan [Uitkeringsadres] te [woonplaats]. Voorts heeft het college met de overgelegde uitdraai van het registratiesysteem Socrates en de toelichting ter zitting van de Raad, de verzending van het besluit van 10 november 2014 aannemelijk gemaakt.
4.4.
Omdat het besluit van 10 november 2014 is voorzien van het laatst bekende uitkeringsadres van appellant en op die dag naar dat adres is verzonden, is de termijn om bezwaar te maken tegen dat besluit aangevangen op 11 november 2014. Het bezwaarschrift is op 29 januari 2015 ontvangen, dus buiten de in artikel 6:7 van de Awb bepaalde termijn, zodat het te laat is ingediend. Appellant heeft niets aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J. Tuit

HD