ECLI:NL:RBROT:2016:9791

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
3168153--CV-EXPL--14-29236
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van telefoonkosten en beoordeling van overeenkomst tot levering van mobiele telefoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een vordering van Intrum Justitia Nederland B.V. tegen een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres vorderde een bedrag van € 649,05 aan hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst voor een telefoonabonnement. De gedaagde heeft aanvankelijk niet gereageerd op de dagvaarding, maar heeft later het verstek gezuiverd en mondeling op de eis geantwoord. De eiseres heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich uit te laten over de zaak, maar de gedaagde heeft verder geen inhoudelijke reactie gegeven.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een overeenkomst is aangegaan voor het gebruik van een mobiele telefoon en dat de vordering op gedaagde is overgedragen aan eiseres. De rechter heeft de overeenkomst gekwalificeerd als een koop op afbetaling, maar vastgesteld dat de verkoopwaarde van de telefoon niet voldoende was onderbouwd. Hierdoor kon niet worden vastgesteld welk deel van de maandelijkse kosten betrekking had op de telefoon en welk deel op de telecommunicatiediensten. De vordering tot betaling van het toestelgedeelte werd afgewezen.

Wel zijn de gebruikskosten van € 105,05 toegewezen, omdat deze niet betwist waren. De vordering tot vergoeding van vervallen rente werd afgewezen, omdat eiseres een onjuist bedrag aan hoofdsom had opgegeven. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet was voldaan aan de vereisten van de wet. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, met uitzondering van een deel van het griffierecht. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het méér of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3168153 \ CV EXPL 14-29236
uitspraak: 23 december 2016
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Justitia Nederland B.V.,
woonplaats: 's-Gravenhage,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 16 juni 2014,
gemachtigde: Van Arkel Gerechtsdeurwaarders en Incassobureau te Leiden,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaatsnaam],
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

Eiseres heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan eiseres te betalen € 649,05 met rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven.
Gedaagde heeft op de eerstdienende dag niet gereageerd, waarna de kantonrechter verstek heeft verleend tegen gedaagde.
Gedaagde heeft het verstek gezuiverd en mondeling op de eis geantwoord.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld zich, mede gezien de arresten van de Hoge Raad van
13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1385) en van 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:236), uit te laten zoals in de betreffende rolbeslissing(en) is omschreven.
Van die mogelijkheid heeft eiseres gebruik gemaakt.
Gedaagde heeft, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid te zijn gesteld, niet meer gereageerd.
Daarop is de datum voor de uitspraak van dit vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De beoordeling van de vordering

Gedaagde heeft de feiten waarop de vordering is gebaseerd niet betwist.
Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat gedaagde een overeenkomst is aangegaan, op grond waarvan gedaagde tegen betaling van maandelijkse abonnementskosten en gebruikskosten gebruik kon maken van het mobiele telecommunicatienetwerk van de telefoonprovider. Bij het aangaan van die overeenkomst is aan gedaagde een mobiele telefoon verstrekt. De vordering op gedaagde is overgedragen aan eiseres.
De overeenkomst wordt conform voornoemd arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 ter zake van de verkrijging van de mobiele telefoon aangemerkt als koop op afbetaling als bedoeld in artikel 7A:1576 lid 1 Burgerlijk Wetboek, nu niet aannemelijk is dat de door gedaagde verschuldigde abonnementskosten niet (mede) strekken tot afbetaling van de door gedaagde ontvangen telefoon.
Uit de door eiseres in het geding gebrachte gegevens blijkt niet dat de koopprijs van het aan gedaagde verstrekte telefoontoestel afzonderlijk is bepaald in de overeenkomst. Daarom wordt de overeenkomst ten aanzien van het toestelgedeelte geacht niet van kracht te zijn geworden.
Voor de verkoopwaarde van het toestel heeft eiseres verwezen naar een sim only vergelijking. Deze vergelijking is echter niet of niet door voldoende controleerbare en op de zaak toegespitste gegevens toegelicht en/of onderbouwd, zodat op grond hiervan geen betrouwbare verkoopwaarde van het toestel kan worden aangenomen.
Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld welk gedeelte van de door gedaagde verschuldigde maandtermijnen betrekking heeft op het toestelgedeelte en welk gedeelte betrekking heeft op de door de provider geleverde telecommunicatiediensten. Hierdoor moet worden aangenomen dat de beide onderdelen zodanig met elkaar verweven zijn dat zij niet los van elkaar kunnen worden gezien en daardoor allebei niet van kracht zijn geworden.
Daarom wordt de vordering van eiseres wat dit deel betreft afgewezen.
Wel blijkt uit de facturen dat er voor de datum van beëindiging van de overeenkomst ook gebruikskosten zijn gemaakt die buiten het tegoed van het abonnement vallen. Deze kosten van in totaal € 105,05 worden als gegrond en niet betwist wel toegewezen
De vordering tot vergoeding van de vervallen rente zal worden afgewezen, nu eiseres bij dagvaarding van een onjuist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan. Eiseres heeft hiermee over een te hoog bedrag aan hoofdsom vervallen rente berekend. De rente zal worden toegewezen zoals hierna bepaald.
Eiseres maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim van gedaagde na 30 juni 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning aan de gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, behoudens voor zover het griffierecht € 115,00 overschrijdt, welke overschrijding voor rekening van eiseres dient te blijven.
Voor het (eventueel) treffen van een betalingsregeling met eiseres wordt gedaagde verwezen naar eiseres of haar gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 105,05, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaand;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 194,15 aan verschotten en € 30,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
937