ECLI:NL:RBROT:2016:9789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
3152570--CV-EXPL--14-28209
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van telefoonkosten en beoordeling van de overeenkomst tot levering van een mobiele telefoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Lindorff B.V. als eiseres en een gedaagde die in persoon procedeerde. Eiseres vorderde een bedrag van € 1.105,46 aan hoofdsom, rente en kosten, voortvloeiend uit een overeenkomst voor een telefoonabonnement. De gedaagde heeft de feiten waarop de vordering is gebaseerd niet betwist, maar stelde dat zij de afbetalingsregeling niet kon nakomen vanwege financiële problemen. De kantonrechter oordeelde dat deze omstandigheden niet konden leiden tot afwijzing van de vordering, aangezien de gedaagde deze moeilijkheden niet aan eiseres kon tegenwerpen.

De rechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen gedaagde en de telefoonprovider als een koop op afbetaling moet worden aangemerkt, maar dat de overeenkomst ten aanzien van het toestelgedeelte niet van kracht is geworden, omdat de verkoopwaarde van het toestel niet was vermeld en de koopprijs niet afzonderlijk was bepaald. Hierdoor kon niet worden vastgesteld welk gedeelte van de maandtermijnen betrekking had op het toestel en welk gedeelte op de telecommunicatiediensten. De vordering van eiseres werd afgewezen voor het toestelgedeelte, maar de kosten van € 212,78 voor gebruik buiten het abonnement werden toegewezen.

Daarnaast werd de vordering tot vergoeding van vervallen rente afgewezen, omdat eiseres een onjuist bedrag aan hoofdsom had opgegeven. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 252,78, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld, met uitzondering van een overschrijding van het griffierecht. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het méér of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3152570 \ CV EXPL 14-28209
uitspraak: 23 december 2016
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lindorff B.V.,
woonplaats: Zwolle,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 5 juni 2014,
gemachtigde: GGN Mastering Credit te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaatsnaam],
gedaagde,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de procedure

Eiseres heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan eiseres te betalen € 1.105,46 met rente en kosten zoals in de dagvaarding omschreven.
Gedaagde heeft mondeling op de eis geantwoord.
Eiseres is in de gelegenheid gesteld zich, mede gezien de arresten van de Hoge Raad van
13 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1385) en van 12 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:236), uit te laten zoals in de betreffende rolbeslissing(en) is omschreven.
Van die mogelijkheid heeft eiseres gebruik gemaakt.
Gedaagde heeft, hoewel daartoe behoorlijk in de gelegenheid te zijn gesteld, niet meer gereageerd.
Daarop is de datum voor de uitspraak van dit vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De beoordeling van de vordering

Gedaagde heeft de feiten waarop de vordering is gebaseerd niet betwist en gesteld dat zij de afgesproken afbetalingsregeling niet kon nakomen, waardoor de regeling is komen te vervallen.
De door gedaagde gestelde moeilijke financiële omstandigheden, hoe vervelend op zichzelf genomen ook voor gedaagde, kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet leiden tot afwijzing van de vordering,. Die moeilijkheden kan gedaagde immers niet aan eiseres tegenwerpen en een en ander dient voor eigen rekening en risico van gedaagde te komen.
Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat gedaagde een overeenkomst is aangegaan, op grond waarvan gedaagde tegen betaling van maandelijkse abonnementskosten en gebruikskosten gebruik kon maken van het mobiele telecommunicatienetwerk van de telefoonprovider. Bij het aangaan van die overeenkomst is aan gedaagde een mobiele telefoon verstrekt. De vordering op gedaagde is overgedragen aan eiseres.
De overeenkomst wordt conform voornoemd arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 ter zake van de verkrijging van de mobiele telefoon aangemerkt als koop op afbetaling als bedoeld in artikel 7A:1576 lid 1 Burgerlijk Wetboek, nu niet aannemelijk is dat de door gedaagde verschuldigde abonnementskosten niet (mede) strekken tot afbetaling van de door gedaagde ontvangen telefoon.
Uit de door eiseres in het geding gebrachte gegevens blijkt niet dat de koopprijs van het aan gedaagde verstrekte telefoontoestel afzonderlijk is bepaald in de overeenkomst. Daarom wordt de overeenkomst ten aanzien van het toestelgedeelte geacht niet van kracht te zijn geworden.
Gesteld noch gebleken is wat de verkoopwaarde van het telefoontoestel was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst.
Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld welk gedeelte van de door gedaagde verschuldigde maandtermijnen betrekking heeft op het toestelgedeelte en welk gedeelte betrekking heeft op de door de provider geleverde telecommunicatiediensten. Hierdoor moet worden aangenomen dat de beide onderdelen zodanig met elkaar verweven zijn dat zij niet los van elkaar kunnen worden gezien en daardoor allebei niet van kracht zijn geworden.
Daarom wordt de vordering van eiseres wat dit deel betreft afgewezen.
Wel blijkt uit de facturen dat er voor de datum van beëindiging van de overeenkomst ook gebruikskosten zijn gemaakt die buiten het tegoed van het abonnement vallen. Deze kosten van in totaal € 212,78 worden als gegrond en niet betwist wel toegewezen
De vordering tot vergoeding van de vervallen rente zal worden afgewezen, nu eiseres bij dagvaarding van een onjuist bedrag aan hoofdsom is uitgegaan. Eiseres heeft hiermee over een te hoog bedrag aan hoofdsom vervallen rente berekend. De rente zal worden toegewezen zoals hierna bepaald.
Eiseres vordert een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Die vordering moet beoordeeld worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten voor zover het betreft het deel van de hoofdsom, waarvan het verzuim van gedaagde is ingetreden na 30 juni 2012. Voor zover de vordering betrekking heeft op het deel van de hoofdsom waarvan het verzuim van gedaagde is ingetreden vóór 1 juli 2012 dient de verschuldigdheid te worden getoetst aan de hand van het rapport Voor-werk II. Uit praktische overwegingen wordt er voor gekozen om op de gehele vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten de vóór 1 juli 2012 geldende regeling toe te passen. Gelet op die regeling zal de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten - onder welke benaming ook in de vordering opgenomen - worden toegewezen tot een bedrag van € 40,00, welk bedrag redelijk wordt geacht.
Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, behoudens voor zover het griffierecht € 115,00 overschrijdt, welke overschrijding voor rekening van eiseres dient te blijven.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 252,78, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 212,78 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 210,77 aan verschotten en € 60,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
922