ECLI:NL:RBROT:2016:919

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
ROT 14/4958
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenplicht in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had een bijstandsuitkering vanaf 10 september 2011, maar op 30 maart 2013 werd in zijn woning een hennepkwekerij aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente een boete van € 2.710,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht, omdat eiser niet had gemeld dat er een hennepkwekerij in zijn woning aanwezig was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 20 november 2015 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte de conclusie van de rapportage van Stedin Netbeheer B.V. die stelde dat de hennepkwekerij al vanaf 1 december 2012 in zijn woning aanwezig was. Eiser voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor deze conclusie en dat hij vanaf 1 februari 2013 niet meer in de woning woonachtig was. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de feiten die aan de boete ten grondslag lagen bij de gemeente lag. De rechtbank heeft de rapportage van Stedin als voldoende bewijs beschouwd voor de aanwezigheid van de hennepkwekerij en oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door dit niet te melden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete, waarbij werd opgemerkt dat de hoogte van de boete niet door eiser was betwist. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/4958

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. A.J.M. Bommer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: M.E. Braak.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 2.710,-.
Bij besluit van 13 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een bijstandsuitkering vanaf 10 september 2011 naar de norm van een alleenstaande. Als woonadres heeft eiser bij verweerder opgegeven het adres [adres] in [woonplaats] (de woning). Op 30 maart 2013 is een hennepkwekerij in de woning aangetroffen.
2. Bij besluit van 19 juli 2013 heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) herzien over de periode van 27 mei 2013 tot en met 30 juni 2013 onder de overweging dat met ingang van 27 mei 2013 eisers woonsituatie is veranderd. In die periode uitgekeerde bijstand ten bedrage van € 146,90 heeft verweerder van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 22 juli 2013 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser over de periode van 1 december 2012 tot en met 30 maart 2013 herzien en ontvangen bijstand over die periode, ten bedrage van € 4.170,25, van eiser teruggevorderd. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de inkomsten die hij, naar verweerder aanneemt, over de periode van 1 december 2012 tot en met 30 maart 2013 heeft genoten uit de hennepkwekerij.
Bij besluit van 24 juli 2013 heeft verweerder de bijstandsuitkering over de periode van 31 maart 2013 tot en met 26 mei 2013 herzien wegens schending van de inlichtingenplicht aangezien eiser niet woonachtig was op het door eiser bij verweerder vermelde adres. In die periode uitgekeerde bijstand ten bedrage van € 1.731,34 heeft verweerder van eiser teruggevorderd.
Deze besluiten zijn nu niet in geding.
3. Bij het primaire besluit, zoals nader gemotiveerd bij het bestreden besluit, is aan eiser een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht, omdat eiser niet heeft gemeld dat in de periode van 1 december 2012 tot en met 30 maart 2013 een hennepkwekerij in zijn woning aanwezig was en dat hij in de periode van 31 maart 2013 tot en met 26 mei 2013 niet woonachtig was in de woning. Verweerder heeft het benadelingsbedrag vastgesteld op € 5.420,- en de boete vastgesteld op 50% daarvan.
4. Eiser keert zich in beroep uitsluitend tegen de opgelegde boete ten aanzien van de gestelde overtreding van de inlichtingenplicht in de periode van 1 december 2012 tot 1 februari 2013. Hij bestrijdt de conclusie in de rapportage van Stedin Netbeheer B.V. van 5 april 2013 (de rapportage van Stedin) dat al vanaf 1 december 2012 een hennepkwekerij in de woning aanwezig is geweest en heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat er onvoldoende bewijs is dat vanaf 1 december 2012 een hennepkwekerij in zijn woning aanwezig is geweest, aangevoerd dat er geen hennepresten van een eerdere teelt zijn aangetroffen en dat niet bekend is in welke mate de aangetroffen zaken reeds vervuild waren toen die de woning zijn ingebracht. Eiser betwist de bewijswaarde van de rapportage van Stedin. Eiser heeft verklaard dat hij vanaf 1 februari 2013 niet meer in de woning woonachtig is geweest en deze toen in bruikleen heeft gegeven aan een ander. Degene aan wie hij de woning ter beschikking heeft gesteld, is bij vonnis van 6 augustus 2014 veroordeeld voor het op 30 maart 2013 aanwezig hebben van 419 hennepplanten en het in bedrijf hebben van een hennepkwekerij vanaf 1 maart 2013 in de woning. Eiser is niet strafrechtelijk veroordeeld en in genoemde strafzaak is niet bewezen verklaard dat de hennepkwekerij reeds vóór 1 maart 2013 in gebruik was.
5.1
De bestuursrechter beoordeelt zelf de bewijswaarde van de aan een bestuurlijke boete ten grondslag gelegde bewijsmiddelen. Daarbij spelen de overwegingen bij een strafrechtelijke veroordeling een rol, maar deze zijn niet zonder meer van doorslaggevende betekenis bij de beantwoording van de vraag of de inlichtingenplicht op grond van de Wwb is geschonden.
5.2
Op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2827) geldt bij een besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenplicht, gelet op de waarborgen die voortvloeien uit artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, als uitgangspunt dat op het bestuursorgaan dat de boete oplegt, de bewijslast rust ten aanzien van de feiten op basis waarvan een overtreding van de inlichtingenplicht is geconstateerd. In geval van twijfel dient aan de betrokkene het voordeel van de twijfel te worden gegund (overweging 4.8.3 van het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2511).
5.3
Verweerder heeft aan de besluitvorming in de onderhavige procedure de rapportage van Stedin ten grondslag gelegd. In de rapportage heeft een fraudespecialist van Stedin op grond van de volgende bevindingen geconcludeerd dat vanaf 1 december 2012 een hennepkwekerij in bedrijf moet zijn geweest:
“Ik zag dat de kappen van de in de hennepkwekerijen aanwezige assimilatielampen onder een laag stof zaten, wat duidt dat deze al een langere tijd aanwezig waren. (zie foto’s)
Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerijen dermate vervuild op een wijze dat de filters minimaal een (1) hennepoogst in werking moeten zijn geweest.
Het filtermateriaal van de koolstoffilters waren door het gebruik ter plaatse licht vervuild. Dat blijkt onder andere uit het feit dat de op de contact plaatsen tussen de kettingen en koolstoffilters geen vervuiling is aangetroffen. (zie foto’s)
Ik zag dat het zeil dat op de vloer lag voorzien was van een dikke kalkaanslag, wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf zijn van de hennepkwekerijen.
De in de hennepkwekerijen aanwezige hennepplanten waren ongeveer 49 dagen oud.
Gelet op bovenstaande bevindingen moeten deze hennepkwekerijen al een geruime periode in het pand aanwezig zijn.
Daarom wordt door Stedin Netbeheer BV een periode van inwerking zijnde hennepkwekerijen aanhouden van 119 dagen, te weten de periode vanaf 1 december 2012 tot en met 30 maart 2013.
In dit geval is het een (1) volledige hennepoogst van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 49 dagen.”
5.4
Eisers betoog dat de hennepkwekerij tot aan de ontmanteling op 30 maart 2013 slechts voor een periode van circa zeven weken in bedrijf is geweest en dat moet worden getwijfeld aan het onderzoek en de deskundigheid van de fraudespecialist, slaagt niet. In het rapport van de fraudespecialist is gemotiveerd waarom op grond van de bevindingen wordt geconcludeerd dat de hennepkwekerij vanaf 1 december 2012 in bedrijf is geweest: er lag een dikke laag stof op de kappen van de assimilatielampen, het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters was zo vervuild dat de filters minimaal één hennepoogst in werking moeten zijn geweest en het zeil dat op de vloer lag was voorzien van een dikke kalkaanslag. Er is geen grond voor het oordeel dat de fraudespecialist van Stedin onvoldoende deskundig zou zijn of partijdig, zoals eiser betoogt. Eiser stelt dit wel, maar voert daartoe geen enkele onderbouwing aan. In zijn algemeenheid mag voorts worden uitgegaan van de bevindingen van een dergelijke fraudespecialist. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 5 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:150, 17 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2037, en 28 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1389).
5.5
De waarnemingen over de mate van vervuiling van de aangetroffen zaken als weergegeven in het rapport zijn op zichzelf door eiser niet betwist. De fraudespecialist heeft specifiek ten aanzien van het filtermateriaal van de koolstoffilters toegelicht waarom hij ervan uitgaat dat deze door gebruik ter plaatse zijn vervuild. Het niet nader onderbouwde betoog van eiser dat de aangetroffen zaken wellicht reeds vervuild waren toen zij de woning zijn ingebracht, legt hiertegenover, mede in het licht van de genoemde uitspraken van de Raad, onvoldoende gewicht in de schaal. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat in de woning geen hennepresten van een eerdere teelt zijn aangetroffen, geldt dat ook deze omstandigheid geen reden vormt om de conclusie van de fraudespecialist dat vanaf 1 december 2012 een hennepkwekerij in de woning aanwezig is geweest, in twijfel te trekken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er voldoende grondslag is voor het standpunt van verweerder dat in de woning van eiser vanaf 1 december 2012 hennepteelt heeft plaatsgevonden. Het gegeven dat eiser niet strafrechtelijk is veroordeeld leidt niet tot een ander oordeel, evenmin als de door eiser gestelde omstandigheid dat degene aan wie eiser vanaf februari 2013 de woning ter beschikking heeft gesteld, strafrechtelijk is veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennepplanten op het uitkeringsadres.
5.6
Niet in geschil is dat eiser van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning geen melding heeft gemaakt. Gelet hierop was verweerder in beginsel verplicht een boete op te leggen. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich alleen richt tegen de boete voor zover deze haar grondslag vindt in het standpunt van verweerder dat in de periode 1 december 2012 tot en met 1 februari 2013 een hennepkwekerij aanwezig is geweest in de woning van eiser. De hoogte van de boete heeft eiser, zoals ter zitting door de gemachtigde van eiser nogmaals bevestigd, overigens niet betwist.
6. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. I.S. Vreken-Westra, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.