In deze zaak gaat het om een ambtenaar die onvoorwaardelijk ontslagen is wegens ernstig plichtsverzuim. De eiser, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, had zonder toestemming een dienstauto gehuurd en deze voor zowel woon-werkverkeer als privéritten gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen, waaronder het ongeoorloofd gebruik van de dienstauto en het niet melden van dit gebruik aan zijn leidinggevende. De rechtbank oordeelt dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De eiser had gedurende een langere periode de regels overtreden, wat heeft geleid tot financiële schade voor de gemeente. De rechtbank concludeert dat de belangen van de gemeente zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de eiser bij behoud van zijn functie. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard en het bestreden besluit blijft in stand.