ECLI:NL:RBROT:2016:8680

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
ROT 15/6997
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de indicatie voor huishoudelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Gorinchem, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem. Eiser ontving voorheen huishoudelijke hulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor drie uur per week. Bij besluit van 28 april 2015 heeft verweerder eiser geïndiceerd voor twee uur per week, wat resulteerde in een verlaging van de ondersteuning. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2016 heeft verweerder erkend dat de normtijden waarop het pgb is gebaseerd niet juist zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft behouden bij de beoordeling van zijn beroep, ondanks de erkenning van verweerder dat hij te weinig pgb heeft ontvangen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, omdat dit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser had recht op een hoger aantal uren ondersteuning dan hem was toegekend.

Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens immateriële schade, omdat hij een uur zorg per week heeft gemist. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij geestelijk heeft geleden door de vermindering van het pgb. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 45,00 aan eiser moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/6997

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 november 2016 in de zaak tussen

[eiser], te Gorinchem, eiser,
gemachtigde: mr. J.T.J. Poell,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 6 juli 2015 tot en met 31 december 2016 geïndiceerd voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 24 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote] en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Arslan en J. Seck.

Overwegingen

1. Eiser ontving huishoudelijk hulp in de vorm van een pgb voor drie uur per week. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser geïndiceerd voor huishoudelijke ondersteuning volgens het type HO met als resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’, gedurende twee uur per week in de vorm van een pgb en tegen een uurtarief van € 13,50. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat besluit gehandhaafd. Daartoe is overwogen dat met ingang van 2015 de wet en het gemeentelijk beleid zijn gewijzigd en dat in het beleid andere normtijden zijn vastgelegd. Om die reden is er een pgb toegekend voor een lager aantal uren dan voorheen, hoewel eisers medische situatie niet is gewijzigd. In het individueel ondersteuningsplan is vermeld welke taken moeten worden overgenomen. Niet is aangetoond dat de gehanteerde normtijden onvoldoende zouden zijn voor het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’.
2. Met ingang van 1 januari 2016 ontvangt eiser op zijn verzoek huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura.
3. Verweerder heeft in beroep gesteld dat hij nieuw beleid moet en zal ontwikkelen naar aanleiding van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1491 en ECLI:NL:CRVB:2016:1402). Nu eiser heeft gesteld dat hij slechts noodgedwongen zorg in natura heeft aangevraagd, kan niet worden uitgesloten dat de uitspraak van belang kan zijn voor deze besluitvorming dan wel voor de beoordeling van een toekomstige aanvraag van eiser. Eiser heeft daarom procesbelang behouden bij een rechterlijke beoordeling van zijn beroep.
4.1.
Onder verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraken van de Raad van 18 mei 2016 heeft verweerder ter zitting erkend dat het pgb is gebaseerd op normtijden die niet juist zijn. Gelet op de erkenning van verweerder dat eiser in de periode van 6 juli tot en met 31 december 2015 te weinig pgb heeft gekregen om de noodzakelijke huishoudelijke ondersteuning in te kopen, staat vast dat het beroep van eiser gegrond is. Het bestreden besluit moet dan ook worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij, ter uitvoering van boven genoemde uitspraken van de Raad, in de maand oktober in gesprek zal gaan met eiser. Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder zo spoedig mogelijk opnieuw op het bezwaar beslist.
5.1.
Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat hij in de periode van 6 juli tot en met 31 december 2015 een uur zorg per week heeft gemist.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2669) kan geestelijk leed als gevolg van een onrechtmatig besluit onder omstandigheden worden aangemerkt als een aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, die recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Daarvoor is onvoldoende dat sprake is van meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door een onrechtmatig besluit.
5.3.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de vermindering van het pgb met één uur per week zodanig geestelijk heeft geleden dat hij in zijn persoon is aangetast. Het verzoek om schadevergoeding moet dus worden afgewezen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 45,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,00, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, voorzitter, en mr. H. Bedee en prof.mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.