ECLI:NL:RBROT:2016:8642

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
ROT 16/1264
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 met betrekking tot de indicatie en de uitvoering van de ondersteuning

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 16 november 2016, wordt de zaak behandeld van eiseres, die bezwaar heeft gemaakt tegen de ondersteuningsovereenkomst voor huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. Eiseres ontving eerder huishoudelijke hulp van een zorgaanbieder, maar na de overname door Tzorg is het aantal uren hulp verminderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar indicatie en de bijbehorende ondersteuningsovereenkomst. De rechtbank constateert dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eiseres, gezien haar beperkingen, gebruik kan maken van een boodschappendienst of maaltijdservice. De rechtbank wijst erop dat verweerder niet heeft aangetoond dat eiseres niet in aanmerking komt voor hulp bij het bereiden van maaltijden en het doen van boodschappen. Bovendien blijkt uit de ondersteuningsovereenkomst en het besluit van verweerder niet duidelijk welke taken verricht moeten worden om het beoogde resultaat van een schoon en leefbaar huis te bereiken. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door aanvullend onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor eiseres om gebruik te maken van de genoemde diensten en om inzichtelijk te maken hoe de indicatie voor huishoudelijke ondersteuning wordt ingevuld. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor dit herstel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/1264
tussenuitspraak van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 16 november 2016 in de zaak tussen
[eiseres], te Papendrecht, eiseres,
gemachtigde: mr. K. Wevers,
en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigde: L. Hagebols.

Procesverloop

Ter uitvoering van een indicatie huishoudelijke ondersteuning van verweerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft zorgaanbieder Tzorg eiseres op 1 juli 2015 een ondersteuningsovereenkomst huishoudelijke ondersteuning aangeboden.
Eiseres heeft tegen deze ondersteuningsovereenkomst bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder dat bezwaar gegrond verklaard voor zover het de ingangsdatum van de ondersteuningsovereenkomst betreft. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 juni 2016 heeft verweerder aan eiseres voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 mei 2018 een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van zorg in natura toegekend.
Verweerder heeft een verweerschrift en desgevraagd een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en J. Kanninga. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en drs. H. Nijenhuis.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 27 maart 2013 is aan eiseres voor de periode van 1 mei 2013 tot en met 1 mei 2018 op grond van de Wmo een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning (HO) toegekend in de vorm van zorg in natura. De afspraken die eiseres met de toenmalige zorgaanbieder Rivas zorggroep heeft gemaakt over de uitvoering van de huishoudelijke ondersteuning zijn neergelegd in een ondersteuningsovereenkomst van 25 april 2013. Op grond van die ondersteuningsovereenkomst ontving eiseres feitelijk zeven uur per week huishoudelijke hulp.
1.2.
Nadat Tzorg de uitvoering van de huishoudelijke ondersteuning van Rivas Zorggroep had overgenomen, ontving eiseres feitelijk nog vier uur per week huishoudelijke hulp. Hierover heeft eiseres een klacht bij Tzorg ingediend. Na twee huisbezoeken op 22 april 2015 en 1 juli 2015 door een medewerker van Tzorg en verweerders Wmo-consulent heeft Tzorg eiseres de ondersteuningsovereenkomst van 1 juli 2015 aangeboden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze ondersteuningsovereenkomst herroepen voor wat betreft de ingangsdatum en bepaald dat een overgangstermijn van drie maanden zal worden aangehouden. Gedurende deze termijn komt eiseres in aanmerking voor huishoudelijke hulp volgens de ondersteuningsovereenkomst van 25 april 2013. Verweerder heeft de ondersteuningsovereenkomst voor het overige onderschreven. Over de vermindering in die overeenkomst van de te verrichten werkzaamheden en de wijze waarop deze worden uitgevoerd, heeft verweerder samengevat gesteld dat de indicatie van 27 maart 2013 inhoudt dat zij hulp krijgt om het huishouden op orde te brengen. Uit onderzoek naar de situatie van eiseres is gebleken dat er vier in plaats van zeven uur huishoudelijke hulp per week nodig is om het huishouden op orde te hebben. Volgens de Beleidsregels is voor het doen van boodschappen en het bereiden van maaltijden een algemene voorziening mogelijk. De stelling van eiseres dat zij geen gebruik kan maken van een boodschappen- of maaltijdservice, is niet onderbouwd met objectieve medische stukken. Naar aanleiding van het bezwaarschrift is een technische meting schoon huis uitgevoerd bij eiseres. Het resultaat is beoordeeld met een 7,2 en dat is ruim voldoende. Voldaan is dan ook aan het criterium van ‘een schoon en leefbaar huis’. Verweerder heeft met de zorgaanbieder afgesproken dat op de punten waarop matig is gescoord actie zal worden ondernomen. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich niet tegen een herbeoordeling van de verleende indicatie, mits zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de situatie van de betrokkene en er een afbouwregeling is opgenomen. Dat is hier het geval, aldus verweerder.
3.1.
De ondersteuningsovereenkomst van 1 juli 2015 is slechts ondertekend door eiseres en Tzorg en niet door verweerder. Nu verweerder echter bij het bestreden besluit de ondersteuningsovereenkomst gedeeltelijk heeft herroepen en voor het overige heeft onderschreven, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder de ondersteuningsovereenkomst als een door hem genomen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zijn rekening neemt.
3.2.
Bij besluit van 29 juni 2016 heeft verweerder het besluit van 27 maart 2013 herzien, eiseres voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 mei 2018 geïndiceerd voor huishoudelijke ondersteuning en bepaald dat in de ondersteuningsovereenkomst van 1 juli 2015 is weergegeven op welke wijze de indicatie dient te worden ingevuld. Nu het besluit van 29 juni 2016 nauw samenhangt met de ondersteuningsovereenkomst van 1 juli 2015 en eiseres zich ook niet kan vinden in het besluit van 29 juni 2016, ziet de rechtbank om proceseconomische redenen aanleiding om dit besluit mede te betrekken in de onderhavige beroepsprocedure.
4. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van het beroep dient plaats te vinden aan de hand van de per 1 januari 2015 in werking getreden Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
5.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor hulp bij het bereiden van maaltijden en het doen van de boodschappen omdat maaltijdservices en boodschappendiensten voorliggend zijn op zorg op grond van de Wmo 2015.
5.2.
Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1011) volgt dat het uitgangspunt dat een boodschappendienst en een maaltijdservice in de weg staan aan het verstrekken van een voorziening voor het bereiden van de (warme) maaltijd en het doen van boodschappen niet in strijd is met de Wmo, onder de voorwaarde dat deze voorzieningen daadwerkelijk beschikbaar zijn en door de aanvrager financieel kunnen worden gedragen.
5.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat eiseres, tot de wijziging van de zorgaanbieder, voor zowel het doen van de boodschappen als het voorbereiden van de maaltijden, twee uur huishoudelijke hulp per week ontving. Niet is gebleken dat verweerder heeft onderzocht of eiseres, gelet op haar beperkingen, in staat is om een bestelling bij een boodschappendienst te doen en dus of zij daadwerkelijk gebruik kan maken van een boodschappendienst. Evenmin is gebleken dat verweerder heeft onderzocht of eiseres – gelet op haar beperkingen, waaronder de gestelde allergie voor gemanipuleerd aardappelzetmeel en leidingwater – gebruik kan maken van een maaltijdservice. Eerst ter zitting heeft verweerder verklaard dat er in Papendrecht een maaltijdservice is die rekening kan houden met de allergie van eiseres. Deze stelling heeft verweerder echter niet concreet kunnen maken. Voor zover verweerder de gestelde allergie in twijfel trekt omdat eiseres daarover geen medische stukken heeft overgelegd, wijst de rechtbank er op dat ook niet is gebleken dat verweerder eiseres hiernaar heeft gevraagd. Met het verwijt dat eiseres geen objectief medische bewijs van de allergie heeft overgelegd, miskent verweerder voorts de op hem rustende onderzoekplicht.
5.4.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking komt voor hulp bij het bereiden van de maaltijd en het doen van de boodschappen.
6.1.
Verweerder heeft voorts gesteld dat voor het bereiken van het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ vier uur huishoudelijke hulp volstaat om de lichte en zware huishoudelijke taken te verrichten en de was te verzorgen.
6.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1491) geoordeeld dat de wijze van toekenning van huishoudelijke verzorging in resultaatsgebieden een duidelijke maatstaf mist en dat de daar aan de orde zijnde Beleidsregels en/of het toekenningsbesluit geen inzicht verschaffen in de vraag op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan het bereiken van de resultaten een schoon en leefbaar huis en het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding en hoe met de te behalen resultaten een als compensatie te kwalificeren resultaat van de huishoudelijke verzorging kan worden verkregen. Hierbij is overwogen dat het feit dat de zorgaanbieders zich jegens het college hebben gecommitteerd om de in de Beleidsregels genoemde resultaatsgebieden te behalen, het niet anders maakt.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de ondersteuningsovereenkomst van 1 juli 2015 noch uit het besluit van 29 juni 2016, blijkt in welke omvang welke taken verricht moeten worden om het beoogde resultaat te bereiken. Het betoog van verweerder dat de Beleidsregels maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden 2015 (Beleidsregels) daarover voldoende duidelijkheid bieden, kan de rechtbank niet volgen. De in de Beleidsregels opgenomen normtijden per taak, die door verweerder worden gebruikt voor de berekening van persoonsgebonden budgetten voor het inkopen van huishoudelijk ondersteuning, zijn lager dan de normtijden die zijn ontleend aan het door het Centrum voor Indicatiestelling (CIZ) ontwikkelde Protocol indicatiestelling huishoudelijke verzorging. Van dit Protocol heeft de Raad geoordeeld (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:430) dat de normtijden berusten op een deskundige analyse van de zorgbehoefte van leefeenheden. In bijlage 1 van verweerders Beleidsregels staat weliswaar dat de tijdsnormering is afgeleid van hetgeen is ontwikkeld door het CIZ, maar niet blijkt op grond waarvan verweerder de door het CIZ ontwikkelde normtijden naar beneden heeft bijgesteld. Niet is gebleken dat de in de Beleidsregels neergelegde en van het Protocol afwijkende normtijden berusten op objectieve, op deugdelijk onderzoek steunende, criteria. Verweerder heeft zich ter onderbouwing van het bestreden besluit dan ook niet kunnen baseren op de Beleidsregels en heeft niet afdoende gemotiveerd waarom eiseres niet langer in aanmerking komt voor vijf uur per week huishoudelijke ondersteuning (zijnde de uren huishoudelijke ondersteuning - exclusief de uren voor het doen van de boodschappen en het bereiden van de maaltijd - die eiseres ontving tot de wijziging van de zorgaanbieder).
7.1.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit en het besluit van 29 juni 2016. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder onderzoek doen naar de mogelijkheid voor eiseres om gebruik te maken van een maaltijdservice en een boodschappendienst. Voorts dient verweerder inzichtelijk te maken op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan de verleende indicatie huishoudelijke ondersteuning en waarom eiseres met die invulling wordt gecompenseerd. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.2.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7.3.
De rechtbank overweegt dat het geding, zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
7.4.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak,
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, voorzitter, en mr. H. Bedee en prof.mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.