ECLI:NL:RBROT:2016:8052

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
24 oktober 2016
Zaaknummer
ROT 16/3899
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014 door Quality RTV B.V. en de gevolgen voor vergunningverlening

In deze zaak heeft Quality RTV B.V. beroep ingesteld tegen de wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014, zoals vastgesteld door de minister van Economische Zaken. De rechtbank Rotterdam heeft op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank oordeelde dat eiseres procesbelang heeft bij haar beroep. De wijziging van het frequentieplan heeft gevolgen voor de mogelijkheid van vergunningaanvragen voor middengolffrequenties. Eiseres heeft eerder een vergunning aangevraagd voor uitzending op de frequenties 747 kHz en 1251 kHz, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank overweegt dat de minister een ruime beoordelings- en beleidsvrijheid heeft, maar dat de wijziging van het frequentieplan eiseres in de toekomst zou kunnen uitsluiten van het aanvragen van een vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende animo is voor vergunningen op de frequentie 747 kHz, maar dat de minister geen nieuwe vergunningen voor hoogvermogen meer verleent. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar benadrukt dat de wijziging van het frequentieplan niet zonder gevolgen is voor de mogelijkheden van vergunningverlening in de toekomst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/3899

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 oktober 2016 in de zaak tussen

Quality RTV B.V., te Utrecht, eiseres,

gemachtigde: [naam],
en

de minister van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigden: mr. R. Nakken en B. Feenstra,
en als derde partijen hebben aan de procedure deelgenomen:

Salland Broadcasting B.V., te Deventer,

gemachtigde: [naam],

Stichting Administratiekantoor Lichtschip Jenni Baynton B.V., te Harlingen,

gemachtigde: [naam],

Vereniging KRCO, te Deventer,

gemachtigde: [naam]

, te Musselkanaal,

[naam], te Gasselternijveen.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2016 (Stcrt. 206, 22208; het bestreden besluit) heeft verweerder na toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Nationaal Frequentieplan 2014 (pakket 2016-1) gewijzigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 8:29 van de Awb verzocht te bepalen dat alleen zij kennis neemt van de vertrouwelijk ingediende reacties naar aanleiding van de internetconsultatie. De rechter-commissaris heeft op 15 juli 2016 beslist dat beperking van de kennisneming van die stukken gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft derde-belanghebbenden op de voet van artikel 8:26 van de Awb uitgenodigd deel te nemen aan de procedure, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
Eiseres heeft desgevraagd laten weten de rechtbank geen toestemming te verlenen mede op deze stukken uitspraak te doen, zodat de rechtbank geen kennis heeft genomen van deze stukken.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2016. Eiseres, verweerder, Salland Broadcasting B.V. en Vereniging KRCO hebben zich ieder laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde(n).

Overwegingen

Wettelijk kader
1.1.
Artikel 3.1 van de Telecommunicatiewet (Tw) luidt als volgt:
“1 Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, een frequentieplan en wijzigingen daarvan vast.
2 Het frequentieplan bevat in ieder geval:
a. de bestemmingen van te onderscheiden frequentiebanden,
b. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wie het mede aangaat bij regeling van Onze Minister aan te wijzen publieke taken worden uitgevoerd,
c. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen de vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van het verzorgen van taken op het gebied van de publieke mediadienst bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, worden verleend zonder toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid,
d. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen voor bepaalde bestemmingen frequentieruimte al dan niet tezamen met categorieën van radiozendapparaten als bedoeld in artikel 3.9, onder b, en al dan niet met een meldingsplicht, zonder vergunning mag worden gebruikt,
e. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen frequentieruimte voor bepaalde bestemmingen niet zonder vergunning mag worden gebruikt, alsmede de aanduiding of vergunningen worden verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b, dan wel na een nader te maken keuze tussen een veiling of vergelijkende toets,
f. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen in bij besluit van Onze Minister nader aan te wijzen geografische gebieden frequentieruimte uitsluitend mag worden gebruikt voor het ontvangen van signalen, en
g. de aanwijzing van frequentiebanden binnen welke voor bepaalde bestemmingen medegebruik kan worden opgelegd, met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in onderdeel e, uitsluitend wordt gedaan voor zover dat nodig is om:
1°. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte;
2°. in die frequentiebanden:
– schadelijke interferentie te vermijden,
– de technische kwaliteit van elektronische communicatienetwerken en -diensten te verzekeren,
– een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen, of
– andere doelstellingen van algemeen belang te vervullen.
3 Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen ten behoeve van elektronische communicatienetwerken en -diensten in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de te gebruiken technologie indien dat nodig is om:
a. schadelijke interferentie te vermijden;
b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;
c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;
d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de radiofrequenties;
e. een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen;
f. een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken;
g. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte.
4 Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de soorten elektronische communicatiediensten die worden aangeboden indien dat nodig is om te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte of om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken.
5 Als een doelstelling van algemeen belang als bedoeld in het derde lid, onderdeel f, en het vierde lid, worden in ieder geval aangemerkt:
a. de veiligheid van het menselijk leven;
b. de bevordering van sociale, regionale of territoriale samenhang;
c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;
d. het bevorderen van de culturele en taalkundige diversiteit en het pluralisme van de media.
6 Indien een beperking als bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar na het opleggen van de beperking, en vervolgens iedere vijf jaar, of de beperking kan worden opgeheven. Indien een beperking niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het vierde en vijfde lid genoemde doelstellingen, wordt het frequentieplan hierop aangepast.
7 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.”
1.2.
Artikel 3.3 van de Tw luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“1 Op de voorbereiding van het frequentieplan en wijzigingen daarvan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat in aanvulling op artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ook een gebruiker en een consument zijn zienswijze over het ontwerp naar voren kan brengen.
(…)”
Voorgeschiedenis
2.1.
Eiseres heeft - naar zij stelt - al geruime tijd het voornemen een landelijk radiostation te starten dat (onder meer) op de middengolf is te ontvangen. Zij heeft daartoe op 15 april 2015 aan verweerder een vergunning gevraagd voor uitzending op de frequenties 747 kHz en 1251 kHz. Deze aanvraag is bij besluit van 12 juni 2015 afgewezen onder de overweging dat geen verdeelprocedure aan de orde was en dat verweerder overweegt het middengolfbeleid aan te passen aan gewijzigde omstandigheden.
2.2.
Het Agentschap Telecom heeft op 2 mei 2016 namens verweerder het Uitvoeringsbesluit laagvermogen middengolfbeleid (het Uitvoeringsbesluit) vastgesteld. Dit besluit, dat op 11 mei 2016 in werking is getreden, bevat onder meer het volgende:
“Uit de informele marktconsultatie van november 2015 blijkt dat er duidelijk behoefte bestaat aan de volgende categorieën, die in dit uitvoeringsbesluit worden vastgesteld:
1. kleinschalige omroep met een maximaal vermogen van ≤1 W;
2. kleinschalige omroep met een maximaal vermogen van >1 W - 100 W;
3. evenementenzenders.
Deze drie nieuwe categorieën middengolfvergunningen met laag vermogen worden op eenvoudige en snelle wijze uitgegeven, te weten op volgorde van binnenkomst.
Voor alle drie de categorieën geldt dat een frequentie herhaald kan worden uitgegeven. Daarnaast geldt dat er geen sprake is van een digitaliseringsverplichting middels DAB. Dit volgt uit het gewijzigde Nationaal Frequentieplan. Dit is dus anders dan bij de hoogvermogen middengolfvergunningen, waarbij er wel sprake is van een digitaliseringsverplichting middels een gekoppelde DAB vergunning.”
2.3.
Het bestreden besluit wijzigt het Nationaal Frequentieplan 2014 in de volgende zin. De middengolf-radioband wordt bestemd voor laagvermogen omroep, waarvoor op volgorde van binnenkomst van de aanvraag vergunningen worden verdeeld. In de L-band wordt de bestemming ingeperkt tot mobiele communicatie ten behoeve van een supplemental downlink, en het verdeelmechanisme wordt gewijzigd naar ‘Vergunningverlening via veiling of vergelijkende toets’. In de band 3300 - 3400 MHz wordt de dienst Radioplaatsbepaling ook toegankelijk gemaakt voor andere partijen dan Defensie.
2.4.
Naar aanleiding van het voornemen tot wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014 zijn 30 openbare reacties ontvangen en een aantal vertrouwelijke. Verweerder heeft met betrekking tot de bestemming van middengolf-radioband voor laagvermogen omroep overwogen dat uit de reacties op vragenlijsten van verweerder bleek dat er grote belangstelling is voor zowel nieuwe vergunningen met een maximaal toegestaan vermogen van 1 Watt als nieuwe vergunningen met een vermogen van meer dan 1 Watt tot maximaal 100 Watt. Overwogen is voorts dat 1 respondent aangaf geen belangstelling te hebben voor laag vermogen, maar enkel voor hoog vermogen met landelijk bereik, dat 2 anderen wezen op het bestaan van een kleine belangstelling voor vergunningen met hoge vermogens, weer enige anderen hadden alleen belangstelling als de vergunning een verzorging heeft met een straal van 20 tot 30 dan wel 40 km, dat een aantal respondenten een voorkeursvermogen hoger dan 100 Watt hadden, maar dat de meerderheid van de respondenten aangaf interesse te hebben voor vergunningen met een maximum van 100 Watt of minder. De invulling van de norm laag vermogen is niet opgenomen in het bestreden besluit, omdat dit gebeurt in het Uitvoeringsbesluit en de planningsnorm. In navolging van de inbreng van 2 respondenten is ervoor gekozen de vergunningen voor maximaal 1 Watt in het uitvoeringsbesluit te koppelen aan een andere frequentie dan de vergunningen voor meer dan 1 Watt met een maximum van 100 Watt. Besloten is de vergunningsduur vast te stellen op 3 jaar.
Verweerder heeft met betrekking tot de suggesties om de L-band te blijven gebruiken voor radio-omroep, digitaal of analoog, overwogen dat daaraan geen gevolg kan worden gegeven, omdat deze band Europees is geharmoniseerd voor een supplemental downlink. Voorts is ten aanzien van de L-band overwogen dat uit de reacties het beeld is versterkt dat deze band een schaars en waardevol spectrum betreft, zodat veiling voor die band het aangewezen verdeelinstrument is. Onderzocht zal worden of deze L-band-veiling al dan niet gecombineerd zou moeten worden met een veiling voor andere vergunningen voor mobiele communicatie.
2.5.
In zijn brief van 19 mei 2016 aan de Voorzitter van Tweede Kamer (TK 2015-2016, 24 094, nr. 402) schrijft verweerder dat hij naar aanleiding van gesprekken met de Kamer over de toekomst van commerciële radiovergunningen onderzoeken heeft laten uitvoeren, adviezen heeft ingewonnen en gesprekken met de sector heeft gevoerd. Hij schrijft verder dat de KWINK groep de door de radiosector opgestelde digitaliseringsplannen heeft beoordeeld en advies heeft uitgebracht, dat vergunninghouders een marktconforme vergoeding dienen te betalen en dat - zoals de Kamer wil - verlenging gepaard zal gaan met een verruiming van de eigendomsbeperkingen van 1 geclausuleerd en 1 ongeclausuleerd kavel naar 4 kavels.
2.6.
Op grond van het bestreden besluit zijn, zo heeft verweerder ter zitting toegelicht, thans tien vergunningen voor laagvermogen omroep op de frequentie 747 kHz verstrekt aan onder meer de partijen die op de voet van artikel 8:26 van de Awb deelnemen aan deze procedure. Eiseres heeft tegen die vergunningverlening bezwaar gemaakt. Op die bezwaren is omstreeks 6 oktober 2016 door verweerder beslist met een niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren, zo is ter zitting naar voren gekomen. Ten tijde van het doen van deze uitspraak is de termijn voor het instellen van beroep nog niet verstreken, zodat deze besluiten nog niet vaststaan.
Beoordeling van de ontvankelijkheid
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen belang heeft bij haar beroep tegen de wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014. In dit verband heeft verweerder aangevoerd dat eiseres geen vergunningaanvraag heeft gedaan en dat een vernietiging van het bestreden besluit niet tot gevolg heeft dat eiseres alsnog een vergunning verkrijgt. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat uit ervaringen in het verleden met eiseres en haar jaarstukken die bij de Kamer van Koophandel zijn ingeleverd volgt, dat aannemelijk is dat eiseres de kosten voor exploitatie van een vergunning voor een vermogen van 50 kW, die op jaarbasis worden geschat op € 100.000,-, niet zal kunnen dragen. Verweerder wijst er verder op dat het opstelpunt in Zeewolde waarschijnlijk door haar eigenaar NOVEC zal worden ontmanteld. En ten slotte wijst verweerder op de lange geschiedenis van het niet of te laat in gebruik nemen van vergunningen door eiseres en haar rechtsvoorganger.
3.2.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet. De onderhavige wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014 bevat een nieuwe verdeelprocedure die is gegrond op een gewijzigd middengolfbeleid dat het eiseres onmogelijk maakt om een vergunning aan te vragen voor wat zij beoogt te realiseren. Gelet op de omstandigheid dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven geen exceptieve toetsing van een frequentieplan mogelijk acht in het kader van een procedure tegen een (weigering van een) vergunning (CBb 1 december 2014, ECLI:NL:CBB:2014:462), heeft eiseres belang bij het kunnen aanvechten van het gewijzigde Nationaal Frequentieplan 2014, omdat zij anders in de (nabije) toekomst geen aanvraag kan doen voor de door haar beoogde vergunning.
3.3.
Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de stukken naar voren komt dat eiseres (mogelijk) de beschikking zal kunnen krijgen over de daartoe benodigde zenderopstelplaats in Zeewolde en de vergunningverleningen op basis van het bestreden besluit nog niet onherroepelijk zijn geworden. De wijze waarop de rechtsvoorganger van eiseres is omgegaan met aan haar in het verleden verleende frequentievergunningen en de in dat verband door verweerder gestelde financiële omstandigheden zijn eveneens onvoldoende grond om aan te nemen dat zij geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Niet op voorhand kan worden uitgesloten dat zij of een dochteronderneming in de nabije toekomst, althans binnen de looptijd van de thans verleende vergunningen dan wel gedurende de periode dat het bestreden besluit ongewijzigd wordt gehandhaafd, wel over de nodige middelen zal kunnen beschikken. Gelet hierop staat niet nu al vast dat eiseres geen belang meer heeft bij de onderhavige beroepsprocedure.
Beoordeling ten gronde
4.1.
Eiseres betoogt dat ten minste één middengolffrequentie voor landelijk gebruik moet worden gereserveerd. Volgens eiseres zal het herhaald inzetten van dezelfde frequentie - waardoor meer aanvragers kunnen worden gefaciliteerd - voorts leiden tot een ondoelmatiger gebruik van frequentie, omdat maar van een heel klein deel van de beschikbare middengolf-frequentie gebruik zal worden gemaakt. Om storingen te voorkomen zullen de kavels op grote afstand van elkaar moeten worden uitgegeven. Voor de kleine radiozenders die gebruik zullen willen maken van vergunningverlening op grond van het bestreden besluit zal gelden dat een deel van hen de kosten, waaronder de auteursrechten, niet zal kunnen dragen, terwijl voorts geschikte opstelplaatsen ontbreken. De uitgifte van één vergunning met landelijk bereik, zoals eiseres die beoogt, zal volgens haar wel tot een doelmatig gebruik van de middengolf-frequentie leiden. Volgens eiseres kan ook niet van haar verlangd worden dat zij haar vermogen van 1000 kW opknipt in 0,1 kW-zendertjes teneinde op de middengolf te kunnen blijven uitzenden. Verder stelt eiseres dat zij er rekening mee houdt dat verweerder de vergunningen ondoelmatig uitgeeft door uitsluitend binnen de rechten van Nederland frequenties toe te wijzen. Volgens eiseres houdt verweerder er verder ten onrechte rekening mee dat de eigenaar van het opstelpunt van 747 kHz in Zeewolde voornemens is om dit opstelpunt medio 2017 te ontmantelen. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder in strijd met toezeggingen aan de Tweede Kamer met het bestreden besluit geen rekening houdt met de behoefte aan middengolf voor landelijk bereik. Volgens eiseres levert dit handelen strijd met opgewekte verwachtingen en dus onbehoorlijk bestuur op.
4.2.
De vergunninghouders die als partij aan deze procedure deelnemen stellen zich op het standpunt dat aan hen terecht op grond van het bestreden besluit vergunning is verleend en dat zij er belang bij hebben dat het bestreden besluit in stand wordt gelaten.
4.3.
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat verweerder met betrekking tot de vraag wanneer sprake is van doelmatig gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.1 van de Tw een niet geringe mate van beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt, die met zich brengt dat de wijze waarop verweerder van zijn beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt door de rechtbank terughoudend dient te worden getoetst (vgl. CBb 30 oktober 2008, ECLI:NL:CBB:2008:BG3831 en Rb. Rotterdam 4 februari 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BC4509).
4.4.
Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het frequentiebeleid is gericht op doelmatig gebruik van frequentieruimte, waartoe ook de middengolfband behoort. Het gebruik van die band is na de laatste grote verdeling van commerciële radiovergunningen in 2003 volgens de hoogvermogen werkwijze van toen aanmerkelijk teruggelopen. Verweerder wijst er in dit verband op dat meerdere middengolfvergunningen zijn ingetrokken wegens het niet meer voldoen aan de ingebruiknameverplichting - waartoe ook 3 vergunningen van de rechtsvoorganger van eiseres behoren -, dat Radio 10 Gold en NPO vrijwillig hun vergunningen voor de middengolf hebben ingeleverd en dat bij de laatste veiling kavel C08 (met dekking in Limburg) onverdeeld bleef. Voorts wijst verweerder op een onderzoek uit 2010 door SEO Economisch Onderzoek waaruit blijkt dat een vergunning voor exploitatie van enkel een middengolfzender geen economische waarde meer heeft. Verweerder wijst er tevens op dat bij de consultatie ter zake van het bestreden besluit eveneens naar voren kwam dat bij sommige partijen getwijfeld kan worden of zij daadwerkelijk in staat zijn de hoge kosten die gepaard gaan met het uitzenden op hoog vermogen te dragen. Ook kwam toen naar voren dat er slechts beperkte interesse is voor commerciële exploitatie van de middengolf op hoogvermogen. Volgens verweerder kan deze afnemende interesse worden verklaard door de aanzienlijk kosten die gepaard gaan met het uitzenden op hoog vermogen, de storingsgevoeligheid, het verschil in dag- en nachtbereik en de matige uitzendkwaliteit. Deze redenen waren volgens verweerder voor NPO reden haar middengolfvergunning voor de frequentie 747 terug te geven. Daarbij zijn door NPO de kosten van Radio 5 op de middengolf geraamd op € 1,2 mln. per jaar, waarvan € 800.000,- aan elektriciteit wegens het verbruik van 3 mln. kWh per jaar. Een en ander heeft volgens verweerder tot gevolg dat een aanzienlijk deel van de frequentieruimte op de middengolf niet wordt gebruikt, terwijl is geconstateerd dat voor gebruik daarvan met laagvermogen wel interesse bestaat. Dit komt volgens verweerder door minder moeilijkheden bij het vinden van een opstelpunt voor laagvermogen dan bij het vinden van een opstelpunt voor hoogvermogen en de geringere kosten.
4.5.
Gelet op deze ontwikkelingen heeft verweerder besloten geen nieuwe vergunningen meer te verlenen voor middengolffrequenties voor uitzendingen met hoog vermogen, maar slechts vergunningen voor laagvermogen. In het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van het bestreden besluit zijn 30 openbare en een aantal vertrouwelijke reacties binnengekomen, waarbij net als bij de eerdere consultatie in 2015 in veel gevallen gebruik is gemaakt van de vragenlijst van verweerder. Uit een overgrote meerderheid van de reacties komt naar voren dat er draagvlak is voor vergunningen voor laagvermogen op de middengolf. De vraag naar deze vergunningen is ook daadwerkelijk gebleken, want er zijn - naar ter zitting onweersproken is gesteld - liefst 65 aanvragen ingediend en 35 vergunningen verleend, waarvan er 10 zien op de door eiseres gewenste frequentie 747 kHz.
4.6.
Het toetsingskader dat onder r.o. 4.3 uiteen is gezet in aanmerking nemend kan niet worden gezegd dat verweerder, gelet op de motivering onder de punten hierboven, in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot de bij het bestreden besluit vastgestelde wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014. De rechtbank voegt hier aan toe dat van verweerder niet kan worden verlangd dat hij de Europese harmonisatie ter zake van het gebruik van de L-band naast zich neerlegt of eerst op dat niveau tot een nieuwe afstemming komt voordat hij in redelijkheid tot wijziging van Nationaal Frequentieplan 2014 kan beslissen. Het beroep kan op dit punt dan ook niet slagen.
4.7.
Ten overvloede en ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat bij haar beoordeling van de vraag of verweerder het bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen nemen geen rol heeft gespeeld hoeveel vergunningen inmiddels zijn verleend voor de frequentie 747 kHz. Wel heeft de rechtbank meegewogen dat blijkens de hoeveelheid aanvragen voor vergunningen voor laagvermogen daadwerkelijk animo bestaat voor vergunningen op deze frequentie.
4.8.
Voor zover eiseres een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft willen doen kan dit evenmin slagen. Aan de omstandigheid dat tussen verweerder en de Tweede Kamer een debat heeft plaatsgevonden over de behoefte aan middengolf voor landelijk bereik en het al dan niet wijzigen van het Nationaal Frequentieplan 2014 kan eiseres niet het vertrouwen ontlenen dat bij een eventuele wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014 de mogelijkheid van vergunningverlening voor hoogvermogen op de middengolf onverlet zou worden gelaten. Verweerder heeft in dit verband geen concrete toezeggingen aan eiseres gedaan, noch heeft hij anderszins uitspraken gedaan waaraan eiseres rechtens het vertrouwen kon ontlenen dat het beleid erin zou voorzien dat het voor haar mogelijk zou worden om een vergunning te verkrijgen voor hoogvermogen op de middengolf.
Slot
5. Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit in rechte stand houden en is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. J.M.W. van de Sande, leden, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.