ECLI:NL:RBROT:2016:7908

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
ROT 15/6244
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van aangetekende verzending door een koeriersdienst in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiser had een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, welke door verweerder was afgewezen. Tevens had verweerder een voorschot teruggevorderd. De eiser stelde dat hij nooit de uitnodigingsbrief had ontvangen die hem verzocht om op een bepaalde datum te verschijnen voor een gesprek bij verweerder. De rechtbank moest beoordelen of de aangetekende brief op de juiste wijze was verzonden en of de eiser op de hoogte was gesteld van de uitnodiging.

De rechtbank oordeelde dat de aangetekende zending niet door PostNL, maar door JBM Koeriers BV was uitgevoerd. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke definitie was voor wat onder aangetekende verzending valt, maar dat JBM vrij was om deze zendingen te verzorgen. De rechtbank concludeerde dat de verzendregistratie van JBM en de procesbeschrijving voldoende bewijs boden dat de brief op regelmatige wijze was aangeboden. De eiser had geen feiten aangedragen die de stelling dat hij de kaart niet had ontvangen konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat het risico voor het niet ontvangen van de brief bij de eiser lag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag en de terugvordering van het voorschot rechtmatig waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/6244

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiser], te Rotterdam, eiser,
gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. I.M. van der Heijden, bijgestaan door mr. R. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 23 december 2014 om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van eveneens 29 januari 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verleende voorschot van € 813,65 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 26 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Het beroep is gevoegd behandeld met de zaak met nummer ROT 15/5163. Eiseres heeft zich toen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. I. Aynan. Verweerder heeft zich toen laten vertegenwoordigen door mr. L.A. Bouter. In de zaak met nummer ROT 15/5163 heeft de rechtbank op 1 juni 2016 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek in de zaak met nummer ROT 15/6244 te schorsen, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader bewijs van bezorging van de brief van 12 januari 2015 te overleggen.
Verweerder heeft bij brieven van 12 mei 2016 en 26 mei 2016 gereageerd. Vervolgens heeft eiser zijn reactie daarop ingezonden.
Bij beslissing van 20 juni 2014 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag en de terugvordering van het voorschot gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser op 12 januari 2015 per aangetekend verzonden brief is uitgenodigd om op 26 januari 2016 te verschijnen voor een gesprek bij verweerder, onder meeneming van nader genoemde gegevens, en dat eiser zonder bericht niet is verschenen op deze afspraak. Dat komt volgens verweerder voor rekening en risico van eiser. Eiser heeft aldus zijn inlichtingenplicht geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Eiser voert aan dat hij, zoals hij ook in bezwaar heeft aangegeven, de brief van
12 januari 2015 nooit heeft ontvangen. Uit het dossier blijkt dat verweerder de uitnodigingsbrief op 26 januari 2015 retour heeft ontvangen. Het is onbegrijpelijk dat verweerder eiser verwijt dat hij niet op het gesprek op 26 januari 2015 is verschenen.
Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
3. Verweerder licht in zijn reactie van 26 mei 2016 toe dat verweerder voor de aangetekende post gebruik maakt van de diensten van JBM Koeriers B.V. (JBM). De brief is bij aangetekende post op 15 januari 2015 door JBM aangeboden op het adres van eiser. Het poststuk heeft een registratienummer en een barcode. Uit de verzendregistratie van JBM, waarvan verweerder een uitdraai aan de rechtbank heeft overgelegd, blijkt dat de zending daadwerkelijk is aangeboden op het goede adres. Omdat niet werd opengedaan, heeft JBM een kaart in de brievenbus achtergelaten met de mededeling dat er een aangetekende verzending voor eiser van de gemeente Rotterdam was en hoe hij het poststuk kon verkrijgen. Verweerder heeft verder een procesbeschrijving van de postbezorging door JBM aan de rechtbank overgelegd.
Verweerder is het oneens met de overwegingen van de voorzieningenrechter ten aanzien van het aangetekend verzenden van post door JBM in een uitspraak van
23 november 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:8536); zie ook de uitspraak van 24 juni 2016 (ECLI:NL:RBROT:2015:4454). De Postwet is in 2009 immers gewijzigd met regels over de liberalisering van de postmarkt, waardoor PostNL niet langer concessiehouder is. Ook heeft de voorzieningenrechter aansluiting gezocht bij een onjuist kader (namelijk of een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend) in plaats van het volgens vaste rechtspraak toepasselijke juridische kader. Bovendien wordt voorbij gegaan aan het gegeven dat verweerder (kwaliteits)eisen aan het postvervoer stelt.
4. Eiser voert in zijn reactie van 22 juli 2016 aan, kort weergegeven, dat de Postwet 2009 niet inhoudt dat andere aanbieders van post dan PostNL voldoen aan de vereisten die ten aanzien van PostNL worden gehanteerd. Het aanbieden van post aan een andere postverzender of een koeriersdienst geldt niet als bezorging ter post als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb. Eiser wijst er voorts op dat JBM andere regels en een andere werkwijze hanteert dan PostNL, zoals dat aangetekende post niet bij een dichtbij gelegen postagentschap kan worden opgehaald en dat niet duidelijk is hoe en door wie de kwaliteit van JBM wordt getoetst. Eiser meent dat de ontvangst van de brief en van het verzendbewijs niet vaststaat.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
In Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PbEG 1998 L 15) wordt volgens artikel 2, negende lid, onder “aangetekende zending” verstaan: “een dienst die bestaat in de garantie op forfaitaire basis tegen de risico's van verlies, diefstal of beschadiging, waarbij de afzender, in voorkomend geval op zijn verzoek, een bewijs ontvangt van de afgifte of de bestelling van de postzending aan de geadresseerde.”
5.2.
In de Postwet 2009 noch in de Awb is omschreven wat onder aangetekende verzending dient te worden verstaan. Wel volgt uit de Postwet 2009 dat het feit dat PostNL is aangewezen als universele postdienstverlener en gehouden is zorg te dragen voor onder meer het vervoer van aangetekende poststukken, niet met zich brengt dat andere postvervoerbedrijven geen aangetekende postzendingen zouden mogen verzorgen.
5.3.
Uit vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van 19 september 2012 van de Centrale Raad van Beroep van 19 september 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX7658) volgt dat, indien een rechtens van belang zijnd document aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden nagegaan of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
5.4.
In dit geval is het vervoer van de brief van 12 januari 2015 niet door PostNL, maar door JBM uitgevoerd. Daarbij heeft verweerder aan JBM verzocht om een aangetekende zending. Nu het JBM vrij staat aangetekende zendingen van post te verzorgen, is de in 5.3 genoemde vaste rechtspraak van toepassing. In de verzendregistratie van JBM en de procesbeschrijving van de postbezorging door JBM ziet de rechtbank in zijn algemeenheid geen aanknopingspunt om te oordelen dat daaraan geen bewijs zou kunnen worden ontleend van de afgifte of de bestelling van de postzending aan de geadresseerde.
5.5.
Uit de verzendregistratie van JBM blijkt dat de brief op 15 januari 2015 door JBM is aangeboden op het adres van eiser en dat een zogeheten KIB (kaart in bus, een afhaalbericht) is achtergelaten. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de brief op regelmatige wijze is aangeboden. Eiser stelt geen kaart te hebben ontvangen. Hij heeft echter geen feiten aangedragen op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de kaart is achtergelaten. De rechtbank moet het er daarom evenzeer voor houden dat eiser de kaart heeft ontvangen. Volgens de in 5.3 genoemde vaste rechtspraak komt het dan voor rekening en risico van eiser dat hij niet overeenkomstig de aanwijzingen op de kaart contact heeft opgenomen met JBM om in het bezit te komen van de postzending.
5.6.
Voor zover eiser zich beroept op de rechtspraak over artikel 6:9 van de Awb en het belang dat daarbij is gehecht aan postbezorging door PostNL, kan dit niet tot een ander oordeel leiden, nu het in dit beroep niet gaat om de vraag of een bezwaar- of beroepsschrift tijdig ter post is bezorgd, maar om de vraag of de rechtspraak over aangetekend verzonden post door PostNL evenzeer kan gelden voor een andere postvervoerder die aangetekende zendingen verzorgt.
5.7.
Ten betoge dat de werkwijze van JBM met minder waarborgen is omgeven dan de werkwijze van PostNL wijst eiser er op, kort weergegeven, dat aangetekende post van PostNL na ontvangst van een afhaalbericht bij een dichtbij gelegen postagentschap kan worden opgehaald, terwijl bij JBM eerst telefonisch contact moet worden opgenomen en het vervolgens de vraag is of en hoe wederom een postbezorging kan plaatsvinden.
De rechtbank komt aan een oordeel over dit betoog niet toe, nu eiser heeft gesteld de KIB (het afhaalbericht) niet te hebben ontvangen, zodat in het midden moet blijven wat rechtens is in het geval eiser stelt de KIB wel te hebben ontvangen, maar vervolgens door de werkwijze van JBM (en daarbij gevergde medewerking van de ontvanger) een probleem zou ontstaan bij het wederom bezorgen van de postzending.
5.8.
Van strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel, zoals eiser stelt, is de rechtbank niet gebleken.
5.9.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiser ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, voorzitter, en mr. H. Bedee en
mr. M. Munsterman, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.