ECLI:NL:RBROT:2016:7836

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
C/10/485603 / HA ZA 15-1006
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk schuldenaarschap en vernietiging van overeenkomst in het kader van borgstelling en echtgenoot toestemming

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de vraag centraal of de echtgenote van de gedaagde, [getuige 1], rechtsgeldig een overeenkomst kon vernietigen waarbij haar echtgenoot zich als hoofdelijk schuldenaar had verbonden. De rechtbank verwijst naar een eerder vonnis van 1 juni 2016 en behandelt de bewijsvoering die door de gedaagde is geleverd. De rechtbank concludeert dat [getuige 1] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst op 30 september 2011 de echtgenote was van [gedaagde] en dat zij haar gewone verblijfplaats in Nederland had. De rechtbank oordeelt dat de vernietiging van de overeenkomst door [getuige 1] op 4 april 2016 rechtsgeldig was, waardoor de rechten van de eiseres, MEI SUM REAL ESTATE B.V., jegens [gedaagde] vervielen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres af en heft de conservatoire beslagen op die ten laste van [gedaagde] waren gelegd. Tevens wordt eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 9.287,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/485603 / HA ZA 15-1006
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEI SUM REAL ESTATE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.L.J. Martens te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.A.W.J. van Eijck te Rotterdam.
Partijen zullen hierna MSRE en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank verwijst naar haar vonnis van 1 juni 2016 (hierna: het tussenvonnis) voor het verloop van de procedure tot dan toe. Vervolgens is de procedure als volgt verlopen.
1.2.
[gedaagde] heeft bij brief van (zijn advocaat van) 25 augustus 2016 getuigen aangezegd en bewijsstukken toegezonden.
1.3.
Op 1 september 2016 hebben verhoren van de in enquête voorgebrachte getuigen [gedaagde] zelf, [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), [getuige 2] en [getuige 3] plaatsgevonden. Van die getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt, waarbij de bij brief van 25 augustus 2016 toegezonden stukken in het geding zijn gebracht.
1.4.
MSRE heeft bij brief van (haar advocaat van) 13 september 2016 medegedeeld af te zien van contra-enquête.
1.5.
Partijen hebben wederom vonnis gevraagd.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
MSRE baseert haar vordering op [gedaagde] op cessie van de op de overeenkomst van 30 september 2011 tussen Mei Sum Food Products B.V. (hierna: MS Food Products) enerzijds en Mei Sum Holding B.V. (hierna: MS Holding), Mei Sum Toko B.V. (hierna: MS Toko), Restaurant Panda Witte de Withstraat B.V. (hierna: Restaurant Panda) en [gedaagde] anderzijds (hierna: de Overeenkomst) gegronde rechten jegens [gedaagde] .
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat de Overeenkomst ten aanzien van [gedaagde] de strekking heeft dat hij zich tot hoofdelijk schuldenaar of borg stelt ten behoeve van MS Food Products voor schulden van MS Holding, MS Toko en Restaurant Panda. De rechtbank heeft [gedaagde] toegelaten de betwiste feiten te bewijzen die ten grondslag liggen aan zijn beroep op de vernietiging van de Overeenkomst door [getuige 1] bij schrijven van 4 april 2016, namelijk:
( a) dat [getuige 1] ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst, op 30 september 2011, de echtgenote was van [gedaagde] ingevolge een huwelijk dat in Nederland wordt erkend; en
( b) dat [getuige 1] op dat tijdstip haar gewone verblijfplaats in Nederland had in de zin van artikel 10:40 BW; en
( c) dat [getuige 1] de Overeenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd in de zin van de artikelen 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW en 3:50 BW door middel van het ‘Vernietiging rechtshandeling’ getitelde en op 4 april 2016 gedateerde stuk (hierna: de Verklaring), waarvan [gedaagde] bij faxbericht van 5 april 2016 een fotokopie in het geding heeft gebracht.
2.2.
[gedaagde] heeft daartoe onder meer de volgende bewijsstukken in het geding gebracht:
  • a) zijn paspoort;
  • b) de verblijfstitel en het identiteitsbewijs van [getuige 1] ;
  • c) de brief van de IND aan [getuige 1] van 6 juli 2016;
  • d) de huwelijksakte tussen [gedaagde] en [getuige 1] met registratiedatum 3 november 2005 met een vertaling in het Nederlands van 12 oktober 2006;
  • e) een gelegaliseerde notariële verklaring van 23 december 2005 inhoudende dat [gedaagde] en [getuige 1] getrouwd zijn in Shenzhen City, Guangdong provincie, China, op 3 november 2005;
  • f) een verklaring van [gedaagde] van 26 september 2005, waarin hij zich ten opzichte van de Nederlandse overheden garant stelt voor de kosten die kunnen voortvloeien uit het verblijf van [getuige 1] in Nederland;
  • g) een brief van de gemeente Barendrecht aan [getuige 1] van 2 november 2006, waarin de gemeente haar welkom heet in Barendrecht, tezamen met een overzicht van haar geregistreerde verblijfsgegevens.
Voorts heeft [gedaagde] de onder 1.3 genoemde getuigen laten verhoren.
2.3.
Van de zijde van MSRE zijn geen bewijsmiddelen ter ontzenuwing bijgebracht.
2.4.
De rechtbank onderzoekt of [gedaagde] het hem opgedragen bewijs heeft geleverd.
2.4.1.
Met de stukken genoemd onder 2.2 (d) en (e) en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [gedaagde] zelf is aangetoond dat [gedaagde] en [getuige 1] in China en volgens Chinees recht zijn getrouwd op 3 november 2005.
Zodanig Chinees huwelijk wordt in Nederland erkend.
2.4.2.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [gedaagde] zelf volgt dat [gedaagde] en [getuige 1] op 30 september 2011 nog getrouwd waren.
2.4.3.
Met de vaststellingen onder 2.4.1 en 2.4.2 is het bewijs geleverd dat [getuige 1] ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst, op 30 september 2011, de echtgenote was van [gedaagde] ingevolge een huwelijk dat in Nederland wordt erkend.
2.4.4.
Met de stukken genoemd onder 2.2 (b), (c), (f) en (g) en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [gedaagde] zelf is aangetoond dat [getuige 1] sedert november 2006 haar gewone verblijfplaats heeft in Nederland, op hetzelfde adres in Barendrecht als [gedaagde] .
Met die vaststellingen is het bewijs geleverd dat [getuige 1] ten tijde van het aangaan van de Overeenkomst, op 30 september 2011, haar gewone verblijfplaats had in Nederland.
2.4.5.
Met de Verklaring in onderling verband met de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [gedaagde] zelf is aangetoond dat [getuige 1] de Overeenkomst heeft vernietigd in de zin van de artikelen 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW en 3:50 BW. Dat volgt met name uit de volgende verklaring van [getuige 1] : “De rechter toont mij het op 30 september 2011 gedateerde stuk dat op 22 maart 2013 [bedoeld is: 22 maart 2016; de akte van depot bevat een kennelijke schrijffout] bij de rechtbank is gedeponeerd, dat in het vonnis van 1 juni 2016 als de Overeenkomst wordt getiteld. Dat stuk kan ik niet lezen. Ik herken de handtekening van mijn man op dat stuk. Ik kende dat stuk niet. Pas in april 2016 ben ik erachter gekomen dat MSRE zich op het standpunt stelt dat mijn man zich garant heeft gesteld of hoofdelijk schuldenaar heeft gesteld in dat stuk. Ik vond dat vervelend en ik ben boos op hem geworden. Ik heb toen in het Chinees opgeschreven dat ik het niet eens was met dat stuk en dat geadresseerd aan een vertegenwoordiger van MSRE. Mijn man heeft die tekst laten overnemen en laten vertalen. Vervolgens heb ik dat uitgewerkte stuk met die vertaling ondertekend. [..] Ik heb het stuk geadresseerd aan de heer [bestuurder MS Food Products] als vertegenwoordiger van MSRE. Mijn man heeft ervoor gezorgd dat het aan deze werd gestuurd.”.
2.4.6.
MSRE heeft niet (voldoende specifiek) gesteld en evenmin is gebleken dat en waarom de bewoordingen van de Verklaring niet voldoende duidelijk aangeven dat [getuige 1] daarbij de vernietiging inriep van de rechtshandeling waarbij [gedaagde] zich tot hoofdelijk medeschuldenaar of borg stelde naast MS Holding, MS Toko en Restaurant Panda. Uit (de Nederlandse vertaling van) die bewoordingen valt eenvoudig af te leiden dat [getuige 1] de vernietiging inroept van de overeenkomst waarbij de echtgenoot van [getuige 1] , [gedaagde] , zich als borg dan wel als medeschuldenaar heeft verbonden voor schulden van derden (zie punt 4 van de Verklaring). Verder blijkt uit de Verklaring dat het gaat om een overeenkomst waarop MSRE zich beroept in een op 22 september 2015 tegen de echtgenoot van [getuige 1] , [gedaagde] , gestarte procedure. Daarmee is voor de geadresseerde voldoende duidelijk dat het om de onderhavige procedure en om de Overeenkomst gaat.
De verklaring is geadresseerd aan de “heer [bestuurder MS Food Products] ”. Tussen partijen is niet in geschil dat [bestuurder MS Food Products] (hierna: [bestuurder MS Food Products] ) sedert 1 januari 2013 een zelfstandig bevoegde bestuurder is van MS Food Products en sedert 26 februari 2015 een zelfstandig bevoegde bestuurder van MSRE is. Evenmin is tussen partijen in geschil dat [bestuurder MS Food Products] de verklaring op of kort na 4 april 2016 heeft ontvangen, zoals blijkt uit punt 2 van het proces-verbaal van comparitie 5 april 2016. Uit dat proces-verbaal blijkt voorts dat ook Renato Pace, die eveneens sedert 26 februari 2016 een zelfstandig bevoegde bestuurder van MSRE is, de Verklaring op of kort na 4 april 2016 heeft ontvangen. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de vernietigingshandeling vervat in de Verklaring zowel MS Food Products, de partij bij de vernietigde Overeenkomst, als MSRE, de partij die krachtens cessie rechten onder de Overeenkomst jegens [gedaagde] pretendeert, heeft bereikt, zodat de Verklaring de beoogde vernietigende werking heeft.
Met het vorenstaande is aangetoond dat [getuige 1] de Overeenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd in de zin van de artikelen 1:89 BW in samenhang met artikel 1:88 BW en 3:50 BW door middel van de Verklaring, het ‘Vernietiging rechtshandeling’ getitelde en op 4 april 2016 gedateerde stuk waarvan [gedaagde] bij faxbericht van 5 april 2016 een fotokopie in het geding heeft gebracht.
2.4.7.
Daarom concludeert de rechtbank dat [gedaagde] het hem opgedragen bewijs heeft geleverd.
2.5.
MSRE stelt dat het recht tot vernietiging door [getuige 1] van (het door [gedaagde] zich tot hoofdelijk medeschuldenaar of borg stellen in) de Overeenkomst op 4 april 2016 was verjaard ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW. Daartoe stelt MSRE dat [getuige 1] al vanaf het moment dat de Overeenkomst werd gesloten, 30 september 2011, althans eerder dan drie jaren vóór 4 april 2016 op de hoogte was met de totstandkoming van de Overeenkomst.
[gedaagde] betwist dat [getuige 1] eerder dan in maart 2016 op de hoogte was met de Overeenkomst. [gedaagde] voert aan dat ingevolge artikel 3:51 lid 3 BW een beroep op een vernietigingsgrond bij wijze van verweer steeds kan worden gedaan.
2.6.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Anders dan [gedaagde] betoogt, ziet de regel van artikel 3:51 lid 3 BW slechts op het geval dat de “andere echtgenoot” als bedoeld in artikel 1:89 lid 1 BW (in dit geval: [getuige 1] ) wordt aangesproken en een beroep doet op de vernietigingsgrond (zie HR 17 februari 2012, rov. 4.1.1 en 4.1.2, ECLI:NL:HR:2012:BU6506).
Nu hier geen sprake is van een “rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling” is de regeling van het eerste lid van artikel 3:52 BW niet rechtstreeks van toepassing. Immers, [getuige 1] beoogde met de Verklaring de rechtshandeling (het door [gedaagde] zich tot hoofdelijk medeschuldenaar of borg stellen in de Overeenkomst) buitengerechtelijk te vernietigen. Echter, ingevolge artikel 3:52 lid 2 BW kan na de verjaring bedoeld in het eerste lid de rechtshandeling ook niet meer door een buitengerechtelijke verklaring worden vernietigd. De termijn van het eerste lid is daarom wel van belang.
Bij een beroep op de verjaringstermijn van artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW liggen de stelplicht en bewijslast van feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat de verjaringstermijn ten tijde van het inroepen van de vernietigingsgrond was verstreken, bij de partij die zich op die verjaring beroept, in dit geval MSRE (vgl. HR 28 januari 2011 ECLI:NL:HR:2011:BO6106 en HR 17 februari 2012 ECLI:NL:HR:2012:BU6506 en BU6508). Weliswaar mogen, nu het hier gaat over omstandigheden van subjectieve aard die zich in de sfeer van [gedaagde] en [getuige 1] hebben afgespeeld, aan de feitelijke onderbouwing van die stelling van MSRE geen hoge eisen worden gesteld, maar MSRE heeft geen enkel feit of omstandigheid gesteld ter onderbouwing van haar beroep op verjaring en zich beperkt tot een blote stelling van bekendheid. Daarmee heeft MSRE niet aan haar stelplicht voldaan en (daarom) evenmin aan een behoorlijk bewijsaanbod.
Daarop stuit het beroep op verjaring af.
2.7.
Het vorenstaande brengt het oordeel mee dat [getuige 1] met de Verklaring de rechtshandeling, het zich tot hoofdelijk medeschuldenaar of borg stellen door [gedaagde] in de Overeenkomst, op of omstreeks 4 april 2016 buitengerechtelijk heeft vernietigd. Zodanige vernietiging werkt terug tot het ontstaan van het hoofdelijk schuldenaarschap of de borgstelling door [gedaagde] , derhalve tot 30 september 2011.
Daarmee komen de rechten van MSRE jegens [gedaagde] , die immers uitsluitend zijn gebaseerd op cessie van de rechten van MS Food Products jegens [gedaagde] ingevolge diens hoofdelijk schuldenaarschap of borgstelling in de Overeenkomst, te vervallen.
Daarop stuit de vordering in conventie af.
in reconventie
2.8.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de ten verzoeke van MSRE en ten laste van hem gelegde conservatoire beslagen zal opheffen, althans MSRE daartoe zal veroordelen onder oplegging van een dwangsom, en MSRE zal veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat, met veroordeling van MSRE in de proceskosten.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen de volgende stellingen ten grondslag. De vorderingen van MSRE zijn ongegrond en de daarop gebaseerde conservatoire beslagen zijn derhalve onrechtmatig, zodat de beslagen dienen te worden opgeheven. Voorts dient MSRE te worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die [gedaagde] als gevolg van de ten laste van hem gelegde beslagen lijdt en heeft geleden, op te maken bij staat.
2.9.
Het verweer van MSRE komt neer op herhaling van haar standpunt in conventie.
Voorts betwist MSRE dat [gedaagde] enige schade heeft geleden ten gevolge van de beslagleggingen.
2.10.
Vast staat (zie productie 6 van MSRE) dat MSRE ter verzekering van haar vordering in conventie de volgende conservatoire beslagen ten laste van [gedaagde] heeft laten leggen:
  • op 11 september 2015 op de onverdeelde helft van de onroerende zaak aan [adres en woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente Barendrecht, sectie B, nr 6191;
  • op 11 september 2015 op de onroerende zaak aan [adres en woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente Rhoon, sectie B, nr 2730;
  • op 11 september 2015 derdenbeslag onder ING Bank N.V.;
  • op 11 september 2015 derdenbeslag onder ABN AMRO Bank N.V.;
  • op 14 september 2015 op de door [gedaagde] gehouden aandelen in Dexxon Investments B.V.; en
  • op 14 september 2015 op de door [gedaagde] gehouden aandelen in Mei Sum Investments B.V.
Nu de vorderingen van MSRE op [gedaagde] in conventie ongegrond blijken te zijn, had MSRE geen recht tot conservatoire beslaglegging ten laste [gedaagde] . Daarom zal de rechtbank de primaire vordering tot opheffing van de genoemde beslagen toewijzen.
2.11.
De vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat strandt op de omstandigheid dat [gedaagde] niet voldoende concreet heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat hij door (een of meer van de) beslagleggingen enige schade heeft geleden. [gedaagde] heeft, immers, niet meer gedaan dan te stellen dat MSRE “dient [..] te worden veroordeeld tot betaling van de schade die [gedaagde] als gevolg van de ten laste van hem gelegde beslagen lijdt en heeft geleden”. [gedaagde] is niet ingegaan op de betwisting door MSRE. Een dergelijke blote stelling is onvoldoende om een vordering tot vergoeding van bij staat op te maken schade geldend te maken. Dat geldt eens te meer indien de wederpartij betwist dat schade is geleden.
Die vordering zal de rechtbank daarom afwijzen.
voorts in conventie en in reconventie
2.12.
De slotsom is dat de vorderingen van MSRE zullen worden afgewezen en die van [gedaagde] gedeeltelijk zullen worden toegewezen.
2.13.
De rechtbank zal MSRE als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. De rechtbank zal de aan de zijde van [gedaagde] tot de uitspraak gevallen kosten begroten op:
- griffierecht € 1.533,00
- getuigenkosten € 14,00
- salaris van de advocaat (3 punten in Liquidatietarief VII)
€ 7.740,00
totaal € 9.287,00.
De rechtbank zal de proceskostenveroordeling, zoals door [gedaagde] gevorderd en niet zelfstandig bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
3.2.
heft op de volgende ten verzoeke van MSRE en ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen:
  • op 11 september 2015 op de onverdeelde helft van de onroerende zaak aan [adres en woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente Barendrecht, sectie B, nr 6191;
  • op 11 september 2015 op de onroerende zaak aan [adres en woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente Rhoon, sectie B, nr 2730;
  • op 11 september 2015 derdenbeslag onder ING Bank N.V.;
  • op 11 september 2015 derdenbeslag onder ABN AMRO Bank N.V.;
  • op 14 september 2015 op de door [gedaagde] gehouden aandelen in Dexxon Investments B.V.; en
  • op 14 september 2015 op de door [gedaagde] gehouden aandelen in Mei Sum Investments B.V.;
voorts in conventie en in reconventie:
3.3.
veroordeelt MSRE in de proceskosten;
begroot de aan de zijde van [gedaagde] tot deze uitspraak gevallen proceskosten op € 9.287,00;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.
1928/615