ECLI:NL:RBROT:2016:7324

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
ROT 15/5687
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van horeca-inrichtingen na geweldsincident en bevoegdheid van de burgemeester

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en de burgemeester van de gemeente Hellevoetsluis. De burgemeester had besloten om twee horeca-inrichtingen van de eiser te sluiten na een geweldsincident dat op 25 januari 2015 had plaatsgevonden in de eerste inrichting. De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de eerste horeca-inrichting voor veertien dagen niet kennelijk onredelijk was, gezien de ernst van het geweldsincident en de betrokkenheid van de eiser. De rechtbank benadrukte dat de sluiting was bedoeld om de openbare orde en veiligheid te herstellen. Echter, de rechtbank vernietigde het besluit van de burgemeester voor zover het de sluiting van de tweede horeca-inrichting betrof, omdat de burgemeester niet bevoegd was om deze inrichting te sluiten op basis van het geweldsincident in de eerste inrichting. De rechtbank oordeelde dat beide inrichtingen als afzonderlijke entiteiten moesten worden beschouwd, ondanks hun verbinding door een tussendeur. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet voldoende concrete redenen had om de tweede inrichting te sluiten, en herroept daarom het primaire besluit voor deze inrichting. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het toepassen van bestuursdwang in het kader van openbare orde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/5687

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 september 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser,

en

de burgemeester van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde: mr. P.T. Veerman en mr. S. Yavuzyigitoglu.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat de horeca-inrichtingen [naam horeca-inrichting 1] aan de [adres] en de [naam horeca-inrichting 2] aan de [adres] te [woonplaats] (de horeca-inrichtingen) voor een periode van veertien dagen wordt gesloten en wel van 11 april 2015 tot 25 april 2015 05:00 uur.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt en hij heeft een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Op 10 april 2015 heeft de voorzieningenrechter dat verzoek afgewezen.
Op 17 april 2015 heeft verweerder eiser bericht dat de sluiting tot 24 april 2015 24:00 uur duurt in plaats van tot 25 april 2015 05:00 uur.
Bij besluit van 30 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat zich op
25 januari 2015 om 3:00 uur een geweldsincident heeft voorgedaan bij [naam horeca-inrichting 1] te [woonplaats] , waarbij een portier in het bijzijn van eiser geweld gebruikte tegen een bezoeker. Gelet daarop is verweerder op grond van artikel 174 van de Gemeentewet en artikel 2:30, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Hellvoetsluis 2014 (APV) in samenhang met het Handhavingsprotocol Horeca Voorne Putten en Goeree Overflakkee (het Handhavingsprotocol) bevoegd om de horeca-inrichting te sluiten. Verweerder heeft besloten zowel [naam horeca-inrichting 1] als de naastgelegen [naam horeca-inrichting 2] , ook geëxploiteerd door eiser, voor de duur van veertien dagen te sluiten. Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de opgelegde maatregel buitenproportioneel is. Hij heeft zestien jaar zonder problemen een horeca-inrichting geëxploiteerd. Verweerder verwijst weliswaar naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (de Afdeling) van 3 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW7324 en naar een uitspraak van de rechtbank
's Hertogenbosch van 23 november 2011, ECLI:NL:RBSHE:2011:BU5502, maar in beide zaken hadden zich diverse incidenten voorgedaan, terwijl het hier gaat om het eerste incident. Voorts is eiser van mening dat de periode die is gelegen tussen het incident en het uiteindelijke besluit, onredelijk lang is. Pas vierenvijftig dagen na het incident hoorde hij voor het eerst iets van verweerder, namelijk het voornemen tot sluiting. Eiser meent dat het incident niet had moeten gekwalificeerd als categorie 1 zoals opgenomen in het Handhavingsprotocol, maar als categorie 2: overlast vanuit de inrichting. Ten onrechte is verweerder voorbij gegaan aan de adviezen van de andere horeca-ondernemers en aan de
e-mail van het slachtoffer. Daarin is gevraagd de ondernemingen niet te sluiten omdat dit slecht is voor [woonplaats] . Eiser is van mening dat sprake is van een bestraffende sanctie in plaats van een herstelmaatregel. Eiser vindt het onterecht dat beide ondernemingen zijn gesloten. Eiser merkt daarbij op dat de verbindingsdeur kan worden afgesloten. De angst dat het uitgaanspubliek na sluiting van [naam horeca-inrichting 1] naar de [naam horeca-inrichting 2] zou gaan, is niet terecht. De angst voor openbare-ordeproblemen is daarbij onbegrijpelijk. Als het uitgaanspubliek niet naar de [naam horeca-inrichting 2] gaat, moet het wel naar andere horeca-inrichtingen.
3. In artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester belast is met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
In het tweede lid is bepaald dat de burgemeester bevoegd is bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
In artikel 2:30, eerste lid, van de APV is bepaald dat de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, zedelijkheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere sluitingstijden kan vaststellen of tijdelijk sluiting kan bevelen.
In artikel 2:31, aanhef en onder a, van de APV is bepaald dat het verboden is in een horecabedrijf de orde te verstoren.
In het Handhavingsprotocol heeft verweerder de wijze waarop hij van zijn bevoegdheid gebruik maakt neergelegd. Daarin worden in artikel 7 bij verstoring van de openbare orde in de inrichting twee categorieën onderscheiden. Onder categorie 1 valt onder meer geweld (door personeel of bezoekers). Bij de eerste keer en volgende keren geldt dan:
- bij acute noodzaak toepassing procedure spoedsluiting (art. 2 Politiewet);
- bij minder acute noodzaak (ter beoordeling van burgemeester), verbaliseren en mutatie aan de burgemeester.
Na ontvangst van een mutatie, waarbij categorie 1 aan de orde is, en sprake is van een eerste keer, wordt de spoedsluiting van politie omgezet in een bestuursdwangbeschikking. Na een belangenafweging wordt overgegaan tot tijdelijke sluiting voor drie maanden aaneensluitend.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder tot het sluiten van een horeca-inrichting discretionair van aard is. Ter zake is verweerder beleidsvrijheid gelaten en de aanwending daarvan dient door de rechtbank terughoudend te worden getoetst.
4.2
De rechtbank stelt vast dat er op 25 januari 2015 een incident heeft plaatsgevonden tussen een bezoeker en een voor eiser werkzame beveiliger in [naam horeca-inrichting 1] . In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor van eiser op 26 februari 2015, erkent eiser dat hij de voor hem werkzame beveiliger een schop heeft zien geven aan een bezoeker en dat hij dat geweld niet heeft gestopt ondanks dat hij er een halve meter naast stond. Eisers stelling dat het incident niet is aan te merken als geweld (door personeel of bezoekers) als bedoeld in categorie 1 van artikel 7 van het Handhavingsprotocol, maar als overlast als bedoeld in categorie 2, volgt de rechtbank dan ook niet.
4.3
Gelet op het Handhavingsprotocol is bij een incident dat valt in categorie 1 bij acute noodzaak de procedure van een spoedsluiting aan de orde, maar dit sluit een tijdelijke sluiting op een later moment niet uit. Verweerder heeft in het kader van een zorgvuldige besluitvorming eerst het politieonderzoek afgewacht om uit te sluiten dat sprake is van een valse aangifte. Dat verweerder, zoals eiser stelt, direct zelf de camerabeelden had dienen te bekijken en een beslissing had moeten nemen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft zijn besluitvorming op het rapport van de politie van 2 maart 2015 kunnen baseren. Eisers stelling dat de periode, die is gelegen tussen het incident en het nemen van het primaire besluit onredelijk lang is, slaagt evenmin. Eiser was tijdens het politieonderzoek op vakantie, zodat hij pas later kon worden verhoord. Ook werd het onderzoek vertraagd doordat eiser eerst nadat hij op 26 februari 2015 geconfronteerd werd met de videobeelden openheid van zaken heeft gegeven. Ten slotte is conform het Handhavingsprotocol aan eiser een conceptbesluit toegestuurd en is hem de gelegenheid gegeven zijn zienswijze naar voren te brengen. Gelet op het bovenstaande was verweerder in het belang van de openbare orde bevoegd om, met toepassing van artikel 2:30, eerste lid, van de APV, te bevelen tot tijdelijke sluiting van [naam horeca-inrichting 1] .
4.4
De rechtbank acht, mede gelet op de betrokkenheid van eiser, een sluiting voor veertien dagen van [naam horeca-inrichting 1] niet kennelijk onredelijk. Eisers stelling dat sprake is van een buitenproportionele maatregel omdat zich in de afgelopen zestien jaar geen problemen hebben voorgedaan slaagt niet nu verweerder de maatregel reeds heeft teruggebracht van drie maanden naar twee weken en daarbij onder meer rekening heeft gehouden met eisers jarenlange geschiedenis als horecaondernemer. Tevens heeft verweerder rekening gehouden met eisers financiële belangen, de door eiser getroffen en te treffen maatregelen en de reeds geplande activiteiten Skihut Light en Koningsdag. Dat verweerder niet het door eiser gewenste belang heeft gehecht aan een brief van andere horecaondernemers en een e-mail van het slachtoffer, maakt niet dat verweerder niet in redelijkheid tot deze sluiting heeft kunnen overgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is een sluiting voor de duur van veertien dagen in overeenstemming met het karakter van de maatregel, namelijk het herstel van de openbare orde en veiligheid en strekt dit niet verder dan het voorkomen van herhaling van de overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van de overtreding. Eisers stelling dat geen sprake is van een herstelsanctie, maar van een bestraffende sanctie faalt dan ook.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet bevoegd was tot sluiting van de [naam horeca-inrichting 2] . Dat beide horeca-inrichtingen door eiser als natuurlijk persoon wordt geëxploiteerd, in verbinding staan door een (afsluitbare) tussendeur en zich zouden richten tot dezelfde doelgroep, betekent niet dat verweerder bevoegd was om vanwege een geweldsincident in [naam horeca-inrichting 1] tot sluiting van de [naam horeca-inrichting 2] over te gaan. Beide horecagelegenheden kunnen niet als één inrichting worden aangemerkt, waarvan sluiting in het belang van de openbare orde is vereist. Daarbij acht de rechtbank van belang dat sprake is van twee afzonderlijke horecagelegenheden met ieder een afzonderlijke voordeur. De tussendeur die verweerder noemt is pas gerealiseerd bij een verbouwing die na het geweldsincident in [naam horeca-inrichting 1] is uitgevoerd. Verder was er voor de [naam horeca-inrichting 2] ten tijde van het incident al wel een exploitatievergunning verleend, maar is deze gelegenheid pas op 20 februari 2015 voor het eerst geopend. Gelet daarop had verweerder niet tot sluiting van de [naam horeca-inrichting 2] kunnen overgegaan als direct na het incident tot sluiting van de [naam horeca-inrichting 1] was besloten. Dat het uitgaanspubliek in verband met sluiting van [naam horeca-inrichting 1] de naastgelegen [naam horeca-inrichting 2] zou kunnen gaan bezoeken, is een onvoldoende concrete omstandigheid om een bevoegdheid tot sluiting in verband met herstel van de openbare orde aan te kunnen ontlenen.
4.6
Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd voor zover daarbij de sluiting van de [naam horeca-inrichting 2] is gehandhaafd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover het betreft de sluiting van de [naam horeca-inrichting 2]
4.7
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de sluiting van de [naam horeca-inrichting 2] is gehandhaafd;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarbij de [naam horeca-inrichting 2] is gesloten;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Gijzen, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. A.C. Rop, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.