In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en de burgemeester van de gemeente Hellevoetsluis. De burgemeester had besloten om twee horeca-inrichtingen van de eiser te sluiten na een geweldsincident dat op 25 januari 2015 had plaatsgevonden in de eerste inrichting. De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de eerste horeca-inrichting voor veertien dagen niet kennelijk onredelijk was, gezien de ernst van het geweldsincident en de betrokkenheid van de eiser. De rechtbank benadrukte dat de sluiting was bedoeld om de openbare orde en veiligheid te herstellen. Echter, de rechtbank vernietigde het besluit van de burgemeester voor zover het de sluiting van de tweede horeca-inrichting betrof, omdat de burgemeester niet bevoegd was om deze inrichting te sluiten op basis van het geweldsincident in de eerste inrichting. De rechtbank oordeelde dat beide inrichtingen als afzonderlijke entiteiten moesten worden beschouwd, ondanks hun verbinding door een tussendeur. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet voldoende concrete redenen had om de tweede inrichting te sluiten, en herroept daarom het primaire besluit voor deze inrichting. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het toepassen van bestuursdwang in het kader van openbare orde.