In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2016 uitspraak gedaan over de afwijzing van een bijstandsaanvraag door de gemeente Rotterdam. Eiseres, die een aanvraag had ingediend op 26 maart 2015, kreeg te horen dat haar aanvraag was afgewezen omdat zij een gezamenlijke huishouding zou voeren met haar zus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente terecht tot deze conclusie is gekomen. Eiseres voerde aan dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, maar de rechtbank oordeelde dat de feitelijke omstandigheden, zoals het samen schoonmaken, koken en het delen van kosten, wezenlijk bijdragen aan de conclusie dat er wel degelijk sprake is van wederzijdse zorg en financiële verstrengeling. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante wetgeving en eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de gemeente onterecht heeft gehandeld of dat er sprake was van een vertrouwensbeginsel dat haar in deze zaak zou kunnen helpen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door de gemeente Rotterdam rechtmatig was. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling vastgesteld.