ECLI:NL:RBROT:2016:7016

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
ROT 16/2368
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm en de proportionaliteit daarvan in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam over de toepassing van de kostendelersnorm in de Participatiewet. Eiser, die samen met zijn vrouw een bijstandsuitkering ontvangt, betoogde dat de kostendelersnorm in zijn geval in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel, omdat hij en zijn vrouw mantelzorg verlenen aan zijn moeder, die psychisch niet in staat is om een eigen inkomen te verwerven. Eiser stelde dat de toepassing van de kostendelersnorm leidt tot ontneming van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De rechtbank overwoog dat de kostendelersnorm dwingend is voorgeschreven in de wet en dat er geen uitzonderingen van toepassing zijn in het geval van eiser. De rechtbank oordeelde dat de wetgever bewust heeft gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op personen die zorg verlenen aan inwonende familieleden. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser geen grond vormen om van toepassing van de kostendelersnorm af te zien.

Daarnaast werd vastgesteld dat de inbreuk op het eigendomsrecht van eiser, door de verlaging van de bijstandsuitkering, niet onevenredig zwaar is in verhouding tot de doelen die met de kostendelersnorm worden nagestreefd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de toepassing van de kostendelersnorm door verweerder terecht was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/2368

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 september 2016 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser,
gemachtigde: mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, verweerder,
gemachtigde: T. Baltus.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser en zijn vrouw met ingang van 1 februari 2014 een bijstandsuitkering toegekend. Daarbij heeft verweerder een verlaging van 10% op de van toepassing zijnde gehuwdennorm toegepast, omdat eiser en zijn vrouw de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen met een of meer anderen.
Bij besluit van 22 juni 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder de uitkering van eiser en zijn vrouw met ingang van 1 juli 2015 met toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet (Pw) verlaagd.
Bij besluit van 3 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I niet-ontvankelijk en tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep zich uitsluitend richt tegen het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het primaire besluit II, de toepassing van de kostendelersnorm op de uitkering van eiser en zijn vrouw.
2. Eiser voert aan dat toepassing van de kostendelersnorm in zijn geval in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel. Eiser en zijn vrouw verlenen mantelzorg aan de moeder van eiser. Zij is psychisch niet in orde en is dan ook niet in staat een eigen inkomen te verwerven. Gelet op de verblijfsstatus van de moeder van eiser, levert een beroep op publieke middelen het risico op dat haar verblijfsvergunning wordt ingetrokken, waardoor zij illegaal in Nederland zou verblijven. Het verblijf van de moeder van eiser lijdt tot een negatief effect op zijn inkomen. Eiser betaalt de kosten van levensonderhoud en verzorging, het verschil tussen de premie voor de ziektekostenverzekering en de zorgtoeslag en ook de kosten die onder het eigen risico vallen. Er is geen behoorlijk evenwicht tussen de eisen van algemeen belang en het recht op bescherming van eisers eigen fundamentele rechten. De toepassing van de kostendelersnorm leidt in het geval van eiser tot ontneming van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft de mogelijkheid om op grond van artikel 18 of 35 Pw maatwerk te leveren, aldus eiser.
3.1.
Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Pw, zoals dit luidde tot 1 januari 2016, is de norm per kalendermaand indien belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:
Hierbij staat A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en B voor de rekennorm.
3.2.
Artikel 1 van het EP luidt als volgt:
“Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.
De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.”
4.1.
Artikel 22a, eerste lid, van de Pw schrijft verweerder dwingend voor in welke gevallen en op welke wijze de kostendelersnorm moet worden toegepast. Niet in geschil is dat de in het derde en vierde lid van die bepaling genoemde uitzonderingen zich in de situatie van eiser niet voordoen. Uit de memorie van toelichting bij artikel 22a van de Pw (Kamerstukken II 2013-2014, 33 801, nr. 3, pagina’s 6 en 7) komt bovendien duidelijk naar voren dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de kostendelersnorm ook van toepassing te laten zijn op de categorie van rechthebbenden waartoe eiser behoort, namelijk degenen die voorzien in de zorgbehoefte van een inwonend familielid. In de omstandigheid dat eiser en zijn vrouw zorg verlenen aan de moeder van eiser, is dan ook geen grond gelegen om van toepassing van de kostendelersnorm af te zien. De psychische gesteldheid van de moeder van eiser en de omstandigheid dat zij daardoor geen inkomsten kan verwerven, wijzigen dit oordeel niet. Een inwonende meerderjarige persoon telt immers mee voor de kostendelersnorm ongeacht de inkomsten die deze persoon genereert of kan genereren, behoudens de uitzonderingen die genoemd zijn in artikel 22a, derde en vierde lid, van de Pw.
4.2.
Voor zover eiser betoogt dat de kostendelersnorm als zodanig in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel, kan dit niet slagen. Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen verbiedt de rechter om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen en toetsing van een formele wet aan fundamentele rechtsbeginselen behoort evenmin tot de mogelijkheden (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:487).
4.3.
Het betoog van eiser dat verweerder met het bestreden besluit ten onrechte geen maatwerk levert, slaagt niet. Verweerder is op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw gehouden de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Deze bepaling geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Pw, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad; bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492) is voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging dan wel een verhoging van de bijstand slechts plaats in zeer bijzondere situaties. De door eiser naar voren gebrachte omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere situatie op die afstemming van de bijstand in de vorm van een verhoging rechtvaardigt. Zoals onder 4.1 is overwogen, heeft de wetgever de situatie waarin personen zoals eiser verkeren onder ogen gezien en is er niet voor gekozen om deze groep personen uit te sluiten van toepassing van de kostendelersnorm. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder langs de weg van artikel 18, eerste lid, van de Pw van toepassing van de kostendelersnorm moet afzien.
4.4.
Eiser heeft tevens gewezen op artikel 35 van de Pw. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat er gemeenten zijn die bijzondere bijstand verstrekken om de op grond van de kostendelersnorm verlaagde bijstandsuitkering aan te vullen. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 35 van de Pw niet kan slagen, nu, zoals ter zitting desgevraagd is bevestigd, eiser geen aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend. Bovendien heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard niet bekend te zijn met een dergelijke aanvullingsregeling bij de gemeente Schiedam.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat, nu met de toepassing van de kostendelersnorm de bijstandsuitkering van eiser en zijn vrouw wordt verlaagd, er sprake is van ontneming van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het EP. De vraag die in dat geval dient te worden beantwoord, is of aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden voor de ontneming van de eigendom is voldaan. De wettelijke basis voor deze inbreuk op het eigendomsrecht is neergelegd in artikel 22a van de Pw. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013-2014, 33 801, nr. 3, pagina 1 e.v.) blijkt dat de achtergrond van de invoering van de kostendelersnorm is de bijstandsverlening voor de toekomst houdbaar en toegankelijk te houden, in verband met de toeneming van de vergrijzing en de daling van de beroepsbevolking. Om dat doel te bereiken, versterkt de regering met dit wetsvoorstel het vangnetkarakter van de bijstand. De regering wil voorkomen dat binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen. Een dergelijke stapeling houdt geen rekening met de kostenvoordelen die er zijn als er meerdere volwassenen samen een huishouding voeren. Ook is het ongewenst dat de inkomsten in een huishouden door stapeling van uitkeringen hoger zijn dan bij de buurman of buurvrouw die aan het werk is. Tegelijkertijd wordt ervoor gezorgd dat het wel loont om aan het werk te gaan door dit loon niet te verrekenen met de uitkeringen in het huishouden. De rechtbank is van oordeel dat deze doelstelling de toets van legitimiteit kan doorstaan. De vraag die daarna dient te worden beantwoord is of de toepassing van de kostendelersnorm in dit geval proportioneel is ten opzichte van de daarmee beoogde doelen. Zoals ter zitting is besproken, is, in vergelijking met de hoogte van de bijstandsuitkering van eiser vóór toepassing van de kostendelersnorm (gehuwdennorm minus 10%), als gevolg van de kostendelersnorm kennelijk sprake van een verlaging van de bijstandsuitkering van 3,4%. Bovendien ontvangt de moeder van eiser blijkens de brief van eiser van 10 augustus 2016 met ingang van 1 maart 2016 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van (omgerekend) € 461,- netto per maand, welke uitkering de moeder van eiser, zoals eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard, eerder had kunnen aanvragen. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat eiser door de inbreuk op zijn eigendomsrecht een onevenredig zware last moet dragen. Er is dan ook niet gebleken dat eiser onevenredig wordt getroffen door de toepassing van de kostendelersnorm. Van strijd met artikel 1 van het EP is dan ook geen sprake.
4.6.
Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat verweerder terecht de kostendelersnorm op de uitkering van eiser en zijn vrouw heeft toegepast.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en
mr. R.H.L. Dallinga, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.