ECLI:NL:RBROT:2016:6936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
C/10/502177 / HA ZA 16-515
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Te late betaling griffierecht en toepassing hardheidsclausule in civiele procedure

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, ging het om de te late betaling van griffierecht door de eisers in een civiele procedure. De rechtbank heeft op 31 augustus 2016 vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/10/502177 / HA ZA 16-515. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.J. Rijntjes, hadden het griffierecht niet tijdig voldaan, wat volgens de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wtbz) binnen vier weken na de indiening van de incidentele conclusie tot tussenkomst had moeten gebeuren. De griffier had hen op 30 juli 2016 geïnformeerd over de betalingsverplichting en de deadline voor het voldoen van het griffierecht, dat € 1.548,00 bedroeg.

De eisers hebben het griffierecht uiteindelijk op 18 augustus 2016 voldaan, maar niet binnen de gestelde termijn. Mr. Rijntjes heeft zich in zijn akte beroepen op jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat verwarrende informatie van de gerechtelijke administratie kan leiden tot onbillijkheid bij het toepassen van sancties voor niet-tijdige betaling. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en geconcludeerd dat er inderdaad sprake was van verwarrende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie. Daarom heeft de rechtbank besloten om de sanctie van niet-ontvankelijkheid, zoals bedoeld in artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), buiten toepassing te laten.

De rechtbank heeft de zaak vervolgens aangehouden voor verdere behandeling en bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen voor het nemen van de conclusie van eis in de tussenkomst door de eisers. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman op 31 augustus 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/502177 / HA ZA 16-515
Vonnis van 31 augustus 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. E. Wilke te Schiedam,
en

1.[eiser 1 inc. tot tskmst] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2 inc. tot tskmst],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3 inc. tot tskmst],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in het incident,
advocaat mr. J.H.J. Rijntjes te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] en [eisers incident tskmst] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 17 augustus 2016 en de daarin genoemde processtukken;
  • de brief van 18 augustus 2016 van de rechtbank, waarbij mr. Rijntjes is medegedeeld dat de griffie heeft geconstateerd dat mr Rijntjes het door zijn cliënten verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan binnen de daarvoor in artikel 5 lid 2 Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wtbz) bepaalde termijn;
  • de akte uitlaten griffierecht van 24 augustus 2016 van [eisers incident tskmst] , met producties.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De overwegingen

2.1.
Op 6 juli 2016 heeft mr. Rijntjes namens [eisers incident tskmst] een incidentele conclusie tot tussenkomst ingediend. Op grond van artikel 5 lid 2 Wtbz diende het door [eisers incident tskmst] verschuldigde griffierecht vier weken nadien te zijn voldaan.
2.2.
Bij brief/nota van 30 juli 2017 heeft de griffier ('Dienstencentrum Rechtspraak') aan mr. Rijntjes bericht dat het griffierecht ad € 1.548,00 uiterlijk op 26 augustus 2016 diende te zijn bijgeschreven op de door de griffier genoemde rekening. Deze brief vermeldt het volgende:
'U bent partij in een dagvaardingsprocedure. Hiervoor bent u griffierecht verschuldigd. Griffierecht is een heffing die vooraf moet worden betaald voor de behandeling van een procedure.
Voor de behandeling van uw dagvaardingsprocedure bent u € 1.548,00 verschuldigd. Het bedrag moet uiterlijk op 26-08-2016 zijn bijgeschreven op rekening:
NL51 INGB 0705 0049 96, ten name van Griffie LDCR met vermelding van
het betalingskenmerk:
1000 8591 0093 5176.
Op de internetpagina van de Rechtspraak vindt u overige betalingsmogelijkheden.
!! Let op: Per mei 2016 is het bankrekeningnummer gewijzigd !!
Als de eiser het griffierecht niet of niet tijdig betaalt, wordt de dagvaarding in beginsel niet inhoudelijk in behandeling genomen. Als de gedaagde het griffierecht niet of niet tijdig betaalt, kan het gerecht verstek verlenen. De vordering zal dan worden toegewezen, tenzij de vordering het gerecht onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Hetgeen hiervoor staat vermeld, geldt niet als u partij bent in een kort geding.
U blijft het griffierecht verschuldigd.'
2.3.
Mr. Rijntjes heeft het griffierecht op 18 augustus 2016 voldaan, derhalve niet binnen vier weken na 6 juli 2016, maar wel binnen de door de griffier genoemde termijn.
2.4.
Bij voornoemde akte heeft de mr. Rijntjes zich uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht en het daaraan te verbinden rechtsgevolg. Mr. Rijntjes heeft zich beroepen op de jurisprudentie van de Hoge Raad hieromtrent:
'Vgl. HR 18 december 2015 NJ 2016/33. Recent HR 8 juli 2016 ECLI:NL:HR:2016:152. Citaat uit laatstgenoemd arrest:
“3.2 Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de advocaat van [eiser] bij akte “Uitlating ex artikel 409a lid 2 Rv” van 25 maart 2076 zich uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht en het daaraan te verbinden rechtsgevolg. Hij heeft aangevoerd dat de hem op 23 februari 2016 toegezonden nota van het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak (LDCR) vermeldt dat het griffierecht “uiterlijk op 27-03-2076” diende te zijn betaald, en dat door die nota het vertrouwen is gewekt dat de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou blijven bij betaling voor 21 maart 2016. In zijn akte van 25 maart 2016 heeft de advocaat een beroep gedaan op de hardheidsclausule als bedoeld in art. 127a lid 3 Rv.
3.3
Het gaat hier om een geval vergelijkbaar met dat van HR 4 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3348, NJ 2012/170 (verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie). Op de gronden, vermeld in rov. 3.4, tweede en derde alinea, van die beschikking moet ook thans worden geoordeeld dat toepassing van de sanctie van niet-ontvankelijkheid een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. Dat brengt mee dat eiser ontvankelijk is in zijn beroep.'
2.5.
De rechtbank is met mr. Rijntjes van oordeel dat (ook) in deze zaak sprake is geweest van verwarringwekkende/onjuiste informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie. Toepassing van de sanctie van artikel 127a lid 2 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) wegens het niet tijdig voldoen van het griffierecht zou in de gegeven situatie een onbillijkheid van overwegende aard opleveren (artikel 127a lid 3 Rv). Derhalve zal de rechtbank artikel 127a lid 2 Rv buiten toepassing laten.
2.6.
De rechtbank wijst er nog op dat problemen die kunnen voortvloeien uit niet-tijdige betaling van griffierecht voor de toekomst wellicht ondervangen kunnen worden door gebruik te maken van de zogeheten rekening-courant griffierecht.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 september 2016voor het nemen van de conclusie van eis in de tussenkomst door [eisers incident tskmst] ,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016.
[1729;
1980]