In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, ging het om de te late betaling van griffierecht door de eisers in een civiele procedure. De rechtbank heeft op 31 augustus 2016 vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/10/502177 / HA ZA 16-515. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H.J. Rijntjes, hadden het griffierecht niet tijdig voldaan, wat volgens de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wtbz) binnen vier weken na de indiening van de incidentele conclusie tot tussenkomst had moeten gebeuren. De griffier had hen op 30 juli 2016 geïnformeerd over de betalingsverplichting en de deadline voor het voldoen van het griffierecht, dat € 1.548,00 bedroeg.
De eisers hebben het griffierecht uiteindelijk op 18 augustus 2016 voldaan, maar niet binnen de gestelde termijn. Mr. Rijntjes heeft zich in zijn akte beroepen op jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin werd gesteld dat verwarrende informatie van de gerechtelijke administratie kan leiden tot onbillijkheid bij het toepassen van sancties voor niet-tijdige betaling. De rechtbank heeft deze argumenten overwogen en geconcludeerd dat er inderdaad sprake was van verwarrende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie. Daarom heeft de rechtbank besloten om de sanctie van niet-ontvankelijkheid, zoals bedoeld in artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), buiten toepassing te laten.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens aangehouden voor verdere behandeling en bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen voor het nemen van de conclusie van eis in de tussenkomst door de eisers. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman op 31 augustus 2016.