Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2016 in de zaken tussen
[eiseres 2]), beide te [vestigingsplaats] , eiseressen,
Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM), verweerster,
Procesverloop
Overwegingen
Nadat een leidinggevende van [eiseres 1] en [eiseres 2] had verklaard dat er geen fysieke dossiers bij [eiseres 1] en [eiseres 2] aanwezig waren, hebben de toezichthouders rond 17.15 uur een aantal medewerkers van [eiseres 1] en [eiseres 2] verzocht de werkzaamheden te staken en naar de kantine te gaan totdat zij toestemming zouden krijgen te vertrekken. Deze toestemming hebben de toezichthouders rond 19.00 uur gegeven.
De AFM heeft in beroep aanvullende stukken ingezonden en heeft ten aanzien van een deel van de gevraagde stukken verklaard dat zij daar niet over beschikt. De AFM heeft daarnaast verzocht om beperking van de kennisname van een aantal stukken. De AFM heeft naar aanleiding van de beslissing van 9 maart 2016 aanvullende stukken in het geding gebracht. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het procesdossier ook nu nog incompleet is.
Bij het opleggen van bestuurlijke sancties is deze scheiding tussen de verschillende taken en bevoegdheden minder duidelijk aanwezig. Vaak is het bestuursorgaan dat een bestuurlijke boete kan opleggen tevens verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorschriften. Reeds in het CTW-advies [Commissie voor de Toetsing van Wetgevingsprojecten; toevoeging rechtbank] werd betoogd dat het tegen de achtergrond van het streven naar vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur voor de handhaving in de rede zou liggen om het bestuursorgaan zelf met de boeteoplegging te belasten. De CTW achtte het echter toch ongewenst dat degene die de overtreding van het wettelijk voorschrift constateert, tevens degene is die de boete oplegt. Een feitelijke distantie tussen betrokkenheid bij het constateren van het feit en de boeteoplegging achtte de CTW noodzakelijk.
Het kabinet heeft dit uitgangspunt onderschreven, doch achtte het niet opportuun dit in een algemene regeling vast te leggen. De mate waarin de bedoelde feitelijke distantie gerealiseerd kan worden, kan namelijk per geval sterk verschillen. Het zal vaak niet efficiënt en ook niet nodig zijn om twee afzonderlijke instanties met de constatering van het feit en boeteoplegging te belasten.
De Raad [van State; toevoeging rechtbank] stelt in zijn advies dat er zwaardere waarborgen tot de functiescheiding moeten worden opgenomen dan die welke voortvloeien uit de vierde tranche Algemene wet bestuursrecht. De Raad adviseert onder meer om te regelen dat de afdeling waar de ambtenaar die het onderzoek uitvoert of die het rapport opstelt, niet betrokken mag zijn bij de beslissing om een bestuurlijke boete op te leggen. In de praktijk zullen de toezichthouders, de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB), hun processen zo inrichten dat hieraan wordt voldaan. Immers, indien een door een toezichthouder vastgesteld boetebesluit wordt aangevochten, zal die toezichthouder moeten kunnen aantonen dat aan de verplichting tot functiescheiding is voldaan. Het is echter niet wenselijk om de toezichthouders tot een bepaald organisatorisch model te dwingen. Het wetsvoorstel Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is op dit punt helder: ingeval de op te leggen bestuurlijke boete hoger is [dan; toevoeging rechtbank] € 340,– dient er sprake te zijn van functiescheiding. Het is aan de toezichthouders om hier in de praktijk invulling aan te geven.”
waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
De AFM heeft terecht geconcludeerd dat [eiseres 1] en [eiseres 2] artikel 4:11, tweede lid, van de Wft mede hebben overtreden door een beleid te voeren dat heeft geleid tot stelselmatige overtreding van artikel 8.8 van de Whc.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- verklaart de bezwaren gegrond, herroept de primaire besluiten voor zover daarbij de hoogte van de boetes is vastgesteld op € 270.000,-, stelt de hoogte van beide boetes vast op € 117.500,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de AFM aan [eiseres 1] en [eiseres 2] het betaalde griffierecht van € 331,- per zaak vergoedt;
- veroordeelt de AFM in de door [eiseres 1] en [eiseres 2] gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.976,-.